Heeren lammens, kemper, raoux en membrede zamengesteld, werd toevertrouwd, tijdig gereed was. Het overzigt over de veranderingen, welke het ontwerp van 1816 ondergaan had, en welke nu door den Heer voorduin met het tweede ontwerp vergeleken worden, is helder, duidelijk en beknopt voorgesteld, en zeer geschikt, om juiste denkbeelden omtrent de grondbeginselen, waarvan eene wetgeving uitgaat, voor te stellen. Hij leidt ons alzoo tot de uitgave van kemper's Iste Deel der Deliberatiën over de Wetgeving, en tot de aanbieding van de ontwerpen, door den Minister en de Staatsraden raoux en van gennep, aan de Staten Generaal. Hierbij heeft hij de aanspraak van den Minister opgenomen. Met naauwkeurigheid wordt er vervolgens gewag gemaakt van hetgeen men de publieke opinie noemde, die zich tegen de ontwerpen openbaarde, en waaromtrent de tegenkanting doordrong in de Staten Generaal, die eene Commissie tot onderzoek, bestaande uit de Heeren gockinga, marechal, reyphins, géradon, van meeuwen, gendebien, trenteseaux, bijleveld, dotrenge, van scheltinga, van boetselaar, van der kemp, geelhand en metelerkamp, benoemd had, zoodat den 22 November 1820 alle de ontwerpen bij eene Koninklijke boodschap aan de Kamer ingezonden werden.
Met groote vlijt en zorg heeft de Schrijver nu de manier der beraadslaging en officieuse mededeelingen van de 2de Kamer met de Regering uiteengezet, die zoo wel over de bepalingen zelve, als over de Redactie moest plaats hebben, omdat het een voortbrengsel van de Wetgevende Magt, die uit den Koning en de beide Kamers der Staten Generaal bestaat, moest wezen.
Bij den tegenstand, die in de discussiën over inleiding en beginselen ontmoet werd, waarbij zich de redevoeringen van de Heeren nicolai en van maanen onderscheiden, bespeurt men de ijverige zorg bij de Regering, om met de behandeling der nationale wetgeving niet te vertragen. Telkens werd de Redactie hernieuwd. Niet te verwonderen is het, wanneer men die beraadslagingen bij de afdeelingen over beginselen, gevolgen en redactie aanschouwt, dat alleen het Burgerlijk Wetboek eerst in 1825 in aller handen kwam, en toen nog ten doel werd aan de critiek van eenige Schrijvers, die als deszelfs gegronde bestrijders optraden; want het ver-