Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1837
(1837)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 427]
| |
Geschiedenis en Beginselen der Nederlandsche Wetboeken, volgens de beraadslaging deswegens gehouden bij de Tweede Kamer der Staten Generaal, uit oorspronkelijke, grootendeels onuitgegeven Staatsstukken opgemaakt, en aan den Koning opgedragen, door Mr. J.C. Voorduin, Vrederegter des Kantons Utrecht. Met eene Voorrede van Jonkh. Mr. H.M.A.J. van Asch van Wijck, Lid van de Tweede Kamer en der Staatscommissie van Redactie der Nederlandsche Wetgeving. Isten Deels 1ste Stuk. Algemeene Inleiding. Te Utrecht, bij R. Natan. 1837. In gr. 8vo. 624 Bl. f 6-:Ga naar voetnoot(*)Gedurende drieëntwintig jaren hoorde men uit den mond van kundigen en onkundigen de klagt, dat wij steeds naar wetten uit de Fransche heerschappij werden bestuurd, en er scheen zelfs behagen in gevonden te worden, de Regering openlijk of ingewikkeld te beschuldigen, dat de invoering van eene andere wetgeving en regtspleging haar geen ernst was. De bepaling der Grondwet, dat er eene nationale wetgeving zou worden ingevoerd, scheen bij velen den indruk gemaakt te hebben van een wondergebod, 't welk hen aan de schepping van het licht deed denken. Het was alsof men hier slechts te gebieden had. Geschiedenis, wijsbegeerte, leerstellige geschriften, voormalige regtspleging, gebruiken en eigenschappen van de natie, verscheidenheid van gewoonten bij de verschillende volken van Nederland, afwezigheid van eenig algemeen stelselmatig plan van regt, regtspleging en wetgeving, verdeeldheid van inzigten omtrent hetgeen goed en verkieslijk ware; kortom, zaken, personen, bijzondere begeerten, provinciale bedoelingen, alles werd uit het oog verloren, 't geen de verwezenlijking van dat: Er zal ingevoerd worden, in den weg stond; en het was bij sommigen uit onkunde of uit moedwil, dat zij zich uitlieten, alsof de eenige reden, waarom die wetgeving niet werd ingevoerd, daarin gelegen was, dat de Minister van Justitie b.v. dan zou ophouden Minister van Justitie te wezen, en de Gecommitteerden tot dit werk het niet met hun eigen belang overeen | |
[pagina 428]
| |
konden brengen, dat deze wetgeving te spoedig werd ingevoerd. Wanneer men echter nadenkt, hoe veel arbeids het kost, in ieder onderwerp van het regtswezen ervaren te zijn; wanneer men overpeinst, hoe veel wetenschap van uit den vroegeren tijd en hoe veel practicale kennis er tevens vereischt wordt, om eene wetgeving naar nationale gebruiken, eigenschappen en behoeften te ontwerpen, dan moet men zich veeleer afvragen, of de geheele omvang van die wetgeving nog wel zoo geheel beoefend heeft kunnen worden als eene of andere afdeeling op zichzelve, en of men de Natie in de toekomst wel benadeeld zou hebben met haar nog eenigen tijd te laten wachten. Neemt men daarbij in aanmerking, bij welk een klein getal van deskundigen men die universele heldere kennis ontmoet, waardoor men in staat is, den vroegeren regtstoestand van ieder onderwerp te vergelijken met de wetsbepalingen, die men begeert te abrogeren, dan zal de gedachte velen niet onnatuurlijk voorkomen, dat het wel te wenschen ware geweest, die verschillende systema's eens vooraf tegen elkander overgesteld en vergeleken te zien, om daaruit als bij gevolgtrekking de keus af te leiden, die een nieuw voor te dragen ontwerp wijzigen moest. Met welk eene vooringenomenheid men omtrent de volkomenheden onzer Natie ook bezield zij, waardoor men de openbare meening onophoudelijk op het dwaalspoor leidt, het kan aan weinig tegenspraak onderhevig wezen, dat het Nederland, en ook thans meer bijzonder ons vaderland, aan lieden mangelde, die zoo vele eigenschappen in zich vereenigden, als er vereischt werden, om eene algemeene medewerking tot de grondlegging eener nationale wetgeving daar te stellen. Ettelijke deskundigen toch van vroegere wetenschap ontbrak het aan den lust, om de Fransche wetgeving geheel te leeren kennen. Sommigen, die zich deze wetgeving nog eigen hadden willen maken, hadden nimmer de moeite genomen, dezelve historisch te beoefenen, en het verband na te gaan, waarin zij in vele opzigten met onze oude regten stond. De meesten zagen er tegen op, nog eenmaal eenen veranderden staat van zaken en beginselen te moeten beleven. Deze lieten de zaak dus geheel over voor hen, welker taak het geworden was, of die bij uitsluiting met het werk belast hadden moeten worden. Nevens de veelvuldige stemmen voor de nieuwe wetgeving bestond er dus eene on- | |
[pagina 429]
| |
verschilligheid, die of de geheele zaak verwierp, of geen deel in haren voorspoed nam. De wijze der zamenstelling had bij alle hare voordeelige zijden een groot ongerief, hierin bestaande, dat zeer bevoegde personen, die een' schat van bijdragen hadden kunnen leveren, uitgesloten waren, en dat de zamenstelling der wetboeken beperkt was tot de zoodanigen, die in de Kamers werden geroepen, tot welke men, om der wetgeving wille, zeldzaam meer bijzondere keus van dezen of genen regtsgeleerde van beroep deed. Gelukkig, dat er eenige uitmuntende Leden in dit opzigt waren! - Hierin zijn dus zoo vele oorzaken gelegen, waarom de verschijning van nieuwe wetboeken zelfs voor velen na al dien tijd nog eene plotselinge gebeurtenis zal wezen, waarop zij zich onvoorbereid bevinden, ja waarvan zeer kundige lieden den gang niet hebben nagegaan. De wijze der zamenstelling van die wetgeving, hoezeer geen geheim, was toch verre van bij allen bekend te wezen, en zeker bij weinigen voortdurend gadegeslagen. Het grootste deel der raadplegingen lag voor het algemeen niet bloot. Uit hetgeen bij de openbare zittingen voorviel, leerde men de onderwerpen der raadpleging zeer afgebroken, afwisselend, zonder zamenhang kennen. Het moest, bij de wisselvalligheden, die de wetmaking troffen, en de onzekerheid, die daaruit nopens hare invoering ontstond, menigeen niet slechts aan den lust, aan den tijd, maar zelfs aan de gelegenheid ontbreken, hare ontwikkeling te beoefenen. Op goeden grond meenen wij, dat het velen aan de gelegenheid ontbrak, om den loop en gang der zaken te kennen. Immers sedert het jaar 1813 zijn geheel nieuwe geslachten in de regtsbeoefenende Maatschappij getreden; jaarlijks zal er zulk een geslacht volgen; en wanneer het voor hen, die de dagelijksche berigten sedert dien tijd konden opvangen, eene hoogst moeijelijke zaak was, zich de wetenschap der nieuwe wetgeving eigen te maken, dan zal het wel voor onmogelijk mogen gerekend worden, dat zoo vele jonge menschen, als jaarlijks in de Maatschappij traden en nog zullen optreden, de kennis der zaken uit verspreide en verwarde oorkonden zouden kunnen leeren kennen. Wij hebben nu nog slechts het oog op de geschiedenis dezer wetboeken; denken wij daarenboven aan de staatsstukken, die deze wetgeving verklaren en in het ware licht plaatsen moeten, en die grootendeels onuitgegeven en niet | |
[pagina 430]
| |
voor uitgave bestemd waren, hoe onontbeerlijk schijnt ons dan het bezit van zulk eene geschiedenis van de ontvouwing der Nederlandsche wetboeken, en van de beraadslagingen, daarover gehouden! Van hoeveel belang is het te rekenen, dat iemand van ondervinding, van bekwaamheid, en die zich in het bezit van de deliberatiën kon stellen, zulk een werk op zich nam! De Heer Mr. j.c. voorduin, te Utrecht, deed dit in het aangekondigde werk. En dit werk verschijnt juist ter geschikter tijd. De wetgeving is nog niet ingevoerd. Het geheele werk kan als eene inleiding en voorbereiding tot die wetgeving beschouwd worden. Hoe men over hare noodwendigheid, hoe men over haar bestaan denken moge, zij moet gekend, zij moet beoefend worden, omdat zij door ons en op ons moet worden toegepast. De Heer voorduin levert hare geschiedenis en hare commentarie uit de deliberatiën. In het 1sten Deels 1ste Stuk, 't welk thans het licht ziet, vindt men, in eene welgeordende voordragt, naar tijdsorde, het verhaal van hare zamenstelling en de wijze derzelve, en daarenboven alles, wat gedurende dien tijd omtrent haar is voorgevallen. Dit werk leert aan de Natie het gebeurde, en, zonder dat het de bedoeling van den Schrijver is, levert hij de verantwoording van den tijd, die daaraan is besteed.
(Het vervolg hierna.) |
|