men te beter, uit vergelijking, de echte lezing ontdekken kan. Het meeste, waardoor zich deze verzameling van de reeds bekende onderscheidt, is, dat er andere schrijvers of vinders der spreuken worden opgegeven, dan bij stobaeus en anderen. Het is wel mogelijk, dat onderscheidene wijsgeeren op hetzelfde denkbeeld gevallen zijn; maar, waar de uitdrukking toch genoegzaam woordelijk dezelfde is, valt zulks bezwaarlijk te gelooven. Om slechts een paar voorbeelden te geven: het antwoord op de vraag: wat zal ik mijn' zoon laten leeren? - wilt gij met Goden leven, de Wijsbegeerte; met menschen, de Redekunst, wordt bij damascenus aan den stichter der Cynische sekte, antisthenes, in de hier uitgegevene verzameling aan demosthenes toegeschreven. Iedereen gevoelt, dat dit laatste met het karakter des sprekers veel beter overeenkomt, daar het de Wijsbegeerte, als voor menschen, eenigzins nutteloos voorstelt. Het is zonderling, dat aan beide die personen, welke met elkander toch zoo weinig overeenkomst hadden, de spreuk wordt toegeschreven: de raaf verschilt van den vleijer slechts daarin, dat de eerste dooden, de tweede levenden opeet; aan antisthenes door diogenes laërtius, aan demosthenes door onzen verzamelaar. Zoo schrijft stobaeus de beide gezegden: de geldgierigheid is de moederstaat van alle kwaad, en: als een nijdigaard droevig ziet, moet hem een groot kwaad of een ander een groot goed zijn overgekomen, aan bion, onze verzamelaar de eerste aan demetrius, de tweede aan
demokritus toe. Somtijds echter is het blijkbaar, dat laatstgenoemde den bal mis slaat, b.v. waar hij den wijsgeer theophrastus, een groot leger zonder veldheer ziende, doet zeggen: Wat een groot beest zonder hoofd! terwijl stobaeus, met veel meer waarschijnlijkheid, dit gezegde aan den veldheer epaminondas toeschrijft, en ook geen volslagen gebrek aan een legerhoofd, (hetwelk niet denkbaar is) maar aan een' goeden bevelhebber, vermeldt. (In dien zin zeide ook philippus van Macedonië: Een leger van herten, onder bevel van een' leeuw, is beter, dan een heir van leeuwen onder dat van een hert.)
Het zou ons te ver afleiden, en ook voor onze meeste lezers minder aangenaam zijn, de verbeterde lezingen van den kundigen Uitgever, ook slechts gedeeltelijk, hier te vermelden. Dit kunnen wij zeggen, dat dezelve doorgaans van