lof, aan de Jaarboeken en Historiën van de groot toegezwaaid; een lof, waarin onze Schrijver zoo ver is van overdreven te zijn, dat hij zelfs de bezielde taal van den Duitschen wachler geenszins bereikt. Het komt ons voor, dat de Heer de wind, die de Nederlandsche vertaling slechts even vermeldt, wel had mogen doen opmerken, dat dezelve zich door keurigheid en een' goeden stijl, het oorspronkelijke niet onwaardig, aanbeveelt. Als goede Monographiën worden zoo wel de groot's belegering van Grol, als het beleg van Breda, in 1625, door den Jezuit hugo, dat van 's Hertogenbosch, in 1629, door heinsius, dat van Leuven (1635) door rivius, puteanus, mercator en vernulaeus, en het tweede beleg van Breda (1637) door boxhorn vermeld. Het zuivere Latijn en de bloemrijke stijl van matthaeus vossius kan tegen de onnatuurlijke redevoeringen, door hem aan Hollands vroegste Graven en aan woeste Noormannen in den mond gelegd, en die zelfs met de zeden van dien tijd strijdig zijn, geenszins opwegen. Over van den sande, den voortzetter van reyd, volgt een lang Artikel, waaruit echter blijkt, dat hij verre beneden zijn' voorganger is gebleven. Grooter waren de verdiensten van pontanus, de hoofdbron, waaruit men (zelfs na van spaan nog altijd voor de latere Middeleeuwen) de Geschiedenis van Gelderland putten moet. (Slichtenhorst was niet veel meer dan zijn vertaler.) Tevens was pontanus de ijsbreker voor de geschiedenis en
beschrijving van Amsterdam. Boxhorn legde den grond tot de Nederlandsche Kerkelijke Geschiedenis. Sanderus heeft, onder zijne tweeënveertig werken, ook Vlaanderen verheerlijkt, en is door zijn schrijven arm geworden. Fisen was verdienstelijk als Geschiedschrijver van Luik. Doch wie zal naar waarde de verdiensten van hooft vermelden? De Heer de wind wil zijne voorgangers niet naschrijven, en vergenoegt zich dus met enkele, maar dan ook kenschetsende, trekken; hij zegt, wat 's mans voordragt betrest: ‘Voor den stijl was hij meer bij ons, dan zelfs cicero bij de Romeinen geweest is. Hier had hij volstrekt geenen voorganger.’ Uytenbogaert en trigland (hoe verre beide in alle opzigten beneden hooft) worden nu genoemd, en erkend, dat beide niet volmaakt onpartijdig zijn konden. Trigland's werk is zelfs niet eens een doorloopend Geschiedverhaal. De Mémoires de frédéric