| |
Handboek der practische Ontleedkunde, of Beschrijving van al de deelen des menschelijken ligchaams, inzonderheid met betrekking tot hunne onderlinge plaatsing en de wijze om dezelve te ontleden; alsmede voorschriften tot het vervaardigen van anatomische praeparaten en derzelver bewaring. Door E.A. Lauth, M.D., Hoogleeraar te Straatsburg, enz. Naar de laatste omgewerkte oorspronkelijke uitgave vertaald en met enkele bijvoegsels vermeerderd, door
| |
| |
H.A. Schreuder, Prosector aan de Geneeskundige School te Rotterdam. Met Platen. Iste Aflevering. Te Rotterdam, bij P.H. van den Heuvel. 1836. In gr. 8vo. XVIII, 192 Bl. f 2-15.
De tijd gaat voorbij en oefent eenen veranderenden invloed op zaken en menschen. Zoo wordt, hetgeen op den eenen tijd doelmatig scheen, op den anderen als minder bruikbaar beschouwd. Wat wetenschap en wetenschappelijke werken betreft, - de eerste is steeds voor uitbreiding vatbaar; de andere moeten van zelf daardoor eene andere wijziging verkrijgen. Al zijn evenwel de veranderingen in eene of andere wetenschap niet groot, de tijd oefent invloed op derzelver wijze van beschouwen en behandelen; en het zijn vooral de leerboeken, waarin de zucht tot verandering, den mensch zoo zeer eigen, het zigtbaarste wordt. Hoewel de beschrijvende ontleedkunde, sedert geruimen tijd, voor geene groote uitbreiding vatbaar schijnt, moet echter het oude en blijvende van tijd tot tijd op eene andere wijze voorgesteld worden, al ware het slechts om de drukpers werk te verschaffen en den boekhandel levendig te houden. Men moet het geraamte somwijlen een ander kleed omhangen, naar dat de mode dit medebrengt. Bij al het wufte der mode, heeft zij evenwel ook hare goede zijde; de kleederen, die door den tijd slijten, vereischen somwijlen vernieuwing, om dan door gemakkelijker en beter passende vervangen te worden.
Ofschoon nu in het algemeen de mode in ons land zoo zeer als elders gehuldigd wordt; wat de ontleedkundige handboeken betreft, in onze taal overgebragt, zij schijnen aan de veranderlijkheid tot dusverre minder onderworpen geweest te zijn. De ontleedkundige Tafelen van schaarschmidt zijn wel zachtkens aan geheel door het ontleedkundig Handboek van hempel verdrongen; plenck, door de verbeterende hand van van gesscher omgewerkt, blijft echter nog altijd zijn mededinger. Andere vertalingen hebben weinig in- | |
| |
gang gevonden, noch belangrijken opgang gemaakt, als daar is het Handboek van consbruch. Oorspronkelijke werken, welke eenigen ingang gevonden hebben, zijn in de laatste tijden niet ontkiemd in het land, waar men zoude zeggen, dat ruysch, albinus en ed. sandifort de zucht voor deze wetenschap steeds levendig moesten gehouden hebben. Het gebeurt echter niet zelden, dat zeer werkzame ouders door een trager kroost opgevolgd worden.
Intusschen is men in Duitschland en Frankrijk met het vervaardigen van goede Handboeken ijverig werkzaam geweest, die ook bij ons niet onbekend zijn gebleven, maar met goed gevolg gebruikt worden door de genen, wie eene geheel wetenschappelijke vorming, met behoorlijke kennis van vreemde talen, ten deel valt. Allen kan dit voorregt niet gebeuren; - de ontleedkunde is echter elken kunstoefenaar onontbeerlijk, zal hij niet bij den niet bloot werktuigelijken ambachtsman achterstaan, die vooraf de stof tracht te kennen, welke hij bearbeiden zal.
Bij ons schijnt echter de gewenschte tijd nog verre af te wezen, dat de ontleedkunde als een onmisbare grondslag voor de geneeskundige wetenschap zal beschouwd en beoefend worden. In spijt der vele Clinische scholen is het met de ontleedkunde sober gesteld. De eenige dier kweekscholen, waar dezelve behoorlijk wordt beoefend, zijn de Clinische scholen te Amsterdam en het Rijks-Hospitaal voor het onderwijs te Utrecht, welke laatste inrigting ook te dezen opzigte aan de zijde der inrigtingen voor het hooger onderwijs in Nederland kan gesteld worden; getuige de reeds gevormde kweekelingen, die van dezen kant zich aanbevelen.
Wat in deze plaatsen reeds met zulk een gunstig gevolg werkt, wil de Heer h.a. schreuder, Prosector aan de Geneeskundige School te Rotterdam, verder tot stand brengen. Terwijl hij de belangen der school, aan welke hij verbonden is, ijverig tracht te bevorderen, zullen zijne loffelijke pogingen zich echter niet alleen tot deze bepalen. Door eene vertaling van
| |
| |
het Handboek der practische Ontleedkunde van lauth wil hij den kweekelingen in de ontleedkunde eene vraagbaak bezorgen. Zij zullen in dit werk niet alleen een handboek vinden om de ontleedkunde aan te leeren; het zal hun tevens den weg wijzen om met vrucht op het lijk werkzaam te wezen.
Teregt zegt de Heer schreuder: ‘Zonder een vlijtig ontleden, en wel volgens bepaalde regelen, zal de beginnende genees- en heelkundige zich nimmer eene getrouwe en voldoende plaatselijke kennis der deelen verwerven,’ enz. (Voorr. bl. VI.)
Dit doel tracht hij bevorderlijk te wezen door de vertaling van dit Handboek, ‘om den lust tot anatomische studie aan te wakkeren; de dissectiën der kweekelingen in de genees- en heelkunde van de vele hinderpalen en moeijelijkheden te ontheffen, door het algemeener maken van eenvoudige hand- en kunstgrepen; den meer geoefende zelfs een' gids te geven, of wel een middel ter herinnering zijner vroegere practische anatomische werkzaamheden.’
Ten opzigte der vertaling zelve geeft de Overzetter, bl. VII en verv., eenige redenen, waarom hij haar ondernomen heeft, welke als voldoende kunnen beschouwd worden, en over welke door ons reeds gesproken is. Uit dit oogpunt mag de Vertaler zich bij voorraad verzekerd houden een goed en nuttig werk te verrigten.
Wat het welslagen betreft, vraagt hij al aanstonds verschooning voor hetgeen, waarin hij mogt te kort geschoten zijn, en zullen hem teregtwijzingen van bevoegde beoordeelaars niet onaangenaam wezen.
De vertaling, gelijk uit de Voorrede blijkt, is niet naar de Fransche uitgaaf, maar volgens de Hoogduitsche van den Schrijver zelven geschied. De Hoogl. lauth, als op de grenzen staande van Frankrijk en Duitschland, te Straatsburg, eene stad, vroeger tot het laatste land behoord hebbende, schijnt de beide talen even zeer magtig te zijn, en heeft in beide als 't ware een oorspronkelijk werk geleverd.
| |
| |
Uit het Voorberigt van den Schrijver, hetwelk door een van den Vertaler wordt voorafgegaan, blijkt, dat de Hoogduitsche uitgaaf meer omwerking dan vertaling is. Hij heeft daardoor echter meer de beknoptheid uit het oog verloren, waardoor de Fransche uitgaaf zich zoo bijzonder aanbeveelt; zij won in bruikbaarheid, en was door den matigen prijs voor elk beter verkrijgbaar. Wij wenschen, dat dit laatste bij deze uitgaaf vooral niet uit het oog zal verloren worden; want door den speculatiegeest op de beurzen der studerenden wordt de wetenschap benadeeld. Getuige onder anderen het werk van beclard over de algemeene ontleedkunde, waarvan het oorspronkelijke, in één deel, voor nog geen driegulden kan verkregen worden; - dit werk heeft men in het Nederduitsch tot twee lijvige deelen doen uitdijen, die meer dan het dubbele kosten. Hoe kunnen geneeskundigen, die beter van de ware behoefte der meesten hunner kunstgenooten behoorden onderrigt te wezen, tot zulke praktijken de hand leenen? Het zij verre van ons, het gezegde op den Vertaler van het onderhavige toepasselijk te achten. Wij hadden echter wel gewenscht, dat dit Handboek zonder platen ware uitgegeven; immers zulke platen, te zeer door de geringe ruimte beperkt, doen eigenlijk weinig af. In elk geval ware eene afzonderlijke uitgaaf derzelven verkieslijk. Onmisbare handboeken, zoo als die voor de ontleedkunde, moesten stellig goedkoop verkrijgbaar gesteld worden; het betrekkelijke benadeelt de uitbreiding der wetenschap; vandaar het aanhouden der goedkoope maar thans min bruikbare ontleedkundige handboeken, in onze taal voorhanden.
Na eenige ontleedkundige werken te hebben opgegeven, komt de Schrijver tot de inleiding, welke in het oorspronkelijke werk door eenige algemeene regelen gevolgd wordt, die bij het ontleden behooren nagekomen te worden. De Vertaler heeft goedgevonden, aan deze eene grootere uitbreiding te geven, door nog meer daartoe betrekkelijks van a.k. bock, uit een werk, getiteld der Prosector, over te nemen. Het komt ons
| |
| |
voor, dat Z. Ed. zich had kunnen bepalen bij hetgeen lauth desaangaande heeft medegedeeld. Deze uitbreiding loopt van bl. 3-32.
Het verwonderde ons, bij de bewaring van het lijk voor bederf, bl. 16 en verv., geen gewag te hooren maken van het arsenicum, als een het bederf te keer gaand middel, hetwelk proefhoudend schijnt te wezen, en van veel belang, waar men over geenen grooten voorraad van lijken kan beschikken.
Op de woordvoeging in eenige zinsneden zouden wij meenen aanmerking te mogen maken, zoo als onder anderen bl. 17: ‘wordt reeds door de bijzonder vochtige of vloeibare stof, die het cellulosa der huid bevat, bij de bedekking der deelen met dezelve in korten tijd de kleur der spieren veranderd;’ ook bl. 24 op de uitdrukking: twee der secanten verkrijgen den kop. Desgelijks is op bl. 25 de zinsnede: ‘alhoewel de bereiding van spieren,’ enz. te lang, en zegt men niet: de bepaalde afperkingen worden door oppervlakkige huidsneden aangegeven. Dit woord aangeven, gelijk in vele vertalingen uit het Hoogduitsch, wordt ook hier meermalen verkeerd gebezigd, onder anderen bl. 28 en 29.
Met bl. 33 komen Schrijver en Vertaler tot het leerstuk der beenderen en banden. In het eerste Hoofdstuk worden de beenderen en banden in het algemeen, - in het tweede en vervolgens de verschillende beenderen meer in het bijzonder nagegaan. het tweede is in de eerste plaats gewijd aan de beschrijving van het beenig hoofd. Tegen het woord veeldaantige beenderen, hier gebezigd, verklaren wij ons ten stelligste. Stootend is ook de volgende lezing: Daar, waar het beenvlies - verlaat het het been, bl. 38. Op bl. 48 leze men voor alternaus alternans, en voor ambigna ambigua.
In het derde Hoofdstuk worden de beenderen van den tronk beschreven; in het vierde die der bovenste, in het vijfde die der onderste ledematen behandeld. (Over het algemeen is de vertaling hier vloeijende.) Zesde
| |
| |
Hoofdstuk, gewrichtsvereeniging der onderkaak. Zevende Hoofdstuk, gewrichtsvereeniging van de voorste einden der sleutelbeenderen en der ribbenkraakbeenderen. Tot het vijftiende Hoofdstuk ingesloten worden de overige gewrichtsvereenigingen beschreven. (De gewrichtsvereeniging van het hoofd wordt door eene plaat opgehelderd.) Het laatste gedeelte dezer Aflevering bevat nog een klein gedeelte der tweede afdeeling: Leerstuk der spieren. Daar wij eerlang op de overige afdeelingen van dit werk hopen terug te komen, zullen wij hier over de spieren niet verder spreken.
Twee platen met derzelver uitleg zijn aan deze eerste Aflevering toegevoegd. |
|