| |
De Eere der Nederlandsche Hervormde Kerk gehandhaafd tegen Ypey en Dermout, enz. Door Mr. C.M. van der Kemp. IIIde of laatste Deel.
(Vervolg en slot van bl. 327.)
Zoodanige taal, als hier door hem wordt gevoerd, de taal der opgewondenheid en verbittering, niet die der bezadigde en onpartijdige waarheidsliefde, past geenszins. Laat het waar zijn, dat ypey en dermout wel eens wat veel moeite doen, om de zaak der destijds onderliggende partij te verdedigen of te vergoelijken, van der kemp overdrijst aan den anderen kant, en
| |
| |
veroorlooft zich telkens de hatelijkste uitdrukkingen, bij het vermelden van bijzonderheden, welke op de kerkelijke twisten en op de Nationale Synode van 1618 en 1619 betrekking hebben. Partijdigheid straalt overal door. De man, die op bl. 17 en 19 niet wil, dat de Overheid zich menge in zaken des geloofs, keurt het op bl. 86, 87 niet af, dat jacobus, Koning van Engeland, zich bemoeijingen veroorloofde, toen vorstius tot Hoogleeraar te Leiden was benoemd. Trouwens, hij vergoelijkt alles, wat met zijne meeningen overeenkomt, en veroordeelt alles, wat daartegen strijdt. Jacobus had eenen brief aan de Staten gezonden, waarin hij te kennen gaf, dat vorstius verbrand moest worden. Ypey en dermout vatten de woorden in dien zin op, dat vorstius zelf, de aartsketter, in eigen persoon, bedoeld is; neen, zegt van der kemp, niet den persoon, maar de schriften wilde de Koning verbrand hebben. Volgens trigland had de Engelsche Ambassadeur in last, aan de Staten te zeggen, dat hij (jacobus) hadde ghesien een seecker werck van vorstius, soo vol Godtloosheden ende schrickelijke lasteringen, dat niet alleen zijn boeck verdiende ghebrandt te zijn, maer oock den Autheur verdient hadde een seer harde straffe.
De Schrijver noemt het hatelijk, wanneer ypey en dermout zeggen, dat uitenbogaert en taurinus zich buitenslands in het genot eener vrije lucht bij geschrifte verdedigden. Hij zelf beweert, dat de gulden godsdienstige vrijheid nu werd teruggebragt, maar dat voor uitenbogaert en taurinus hier te lande geen vrijheid was, gelijk in alle welgeordende maatschappijen voor geene misdadigers eene vrijheid zijn moet. Welk eene vergelijking! Op bl. 204 beschuldigt hij ypey en dermout van onnaauwkeurigheid, en hij zelf doet, door weglating, die Schrijvers iets anders zeggen, dan in hun werk, D. II, bl. 146 der Aant., werkelijk staat te lezen. Ypey en dermout verhalen, D. II, bl. 218, eenvoudig, dat in de Provinciale
| |
| |
Synoden zoodanige afgevaardigden voor de Nationale Synode gekozen werden, van welke men zich verzekerd hield, dat zij tot de Contraremonstrantsche partij behoorden, uitgezonderd het Sticht van Utrecht, vanwaar elke partij hare afgevaardigden zond. Van der kemp neemt dit ook al kwalijk, en zegt, dat ze het op een' berispenden toon voordragen. Die geheel onpartijdig is, zal in de enkele vermelding eener daadzaak wel niets berispends vinden. Volgens den Schrijver, bl. 205, sprak het van zelf, dat, daar de Nationale Synode dienen moest ter beoordeeling der vijf Remonstrantsche artikelen, zij, die dezelve waren toegedaan, ingevoerd en begunstigd hadden, over dat oordeel niet zitten konden, tenzij zij in hunne eigene zaak wilden uitspraak doen. Maar wat hebben dan trogerman en de zijnen gedaan? Waren zij onpartijdig en niet reeds verbitterd door hevige twisten? Van der kemp beweert met trigland, dat de Synode beleefdelijk met de Remonstranten gehandeld heeft, en hij verzekert tevens, dat deze Synode eene wezentlijk Nationale en in alle opzichten allerachtenswaardigste Kerkvergadering geweest is, waaraan ypey en dermout, die zelve gewone leden eener Nationale Synode zijn, doch welke in niets het minste in achtbaarheid en waardigheid bij die van Dordrecht halen kan, de (n) haar te recht toekomende (n) naam van groot niet betwisten mogen. Dat willen zij ook niet, maar beschouwen de gebeurtenissen slechts uit een ander oogpunt, dan de Tegenschrijver doet, die bl.
246 hen van onnaauwkeurigheid beschuldigt, terwijl hij zelf de woorden van zekeren Remonstrant eenigzins anders opgeeft, dan men die bij den door hem aangehaalden brandt, D. III, bl. 283, kan lezen. Volgens dezen zeide pijnakker: Is er alleen geschil over d'ordre, men geve ons de vraegen, en wij zullen se beantwoorden, indien ons de vrijheid, die wij versoeken, slechts toegelaeten werde. Wij konnen soo op staende voet niet antwoorden, en 't is billijk, dat men ons tijdt geve. Volgens van
| |
| |
der kemp zou pijnakker zich bereidwillig verklaard hebben, indien men hun toestond te antwoorden op dien voet, als zij reeds gevorderd hadden.
De Heeren ypey en dermout noemen het lot der te Dordrecht veroordeelde Remonstranten hard, naar de tegenwoordige denkwijze bij alle Protestanten, die weten, wat het Protestantisme is en wat het vordert, maar zacht, wanneer men den geest der tijden, waarin hetzelve beslist werd, in aanmerking neemt. Deze gematigdheid mishaagt ook al aan den Tegenschrijver. Te regt merkt hij bl. 289 aan, dat zij, die zich in zeker Genootschap, kerkelijk of wereldlijk, doen aannemen, en wel als voorgangers van hetzelve, verplicht zijn zich aan de wetten en verordeningen van dat Genootschap te houden; doch de gevolgen, hieruit afgeleid betrekkelijk de zaak in geschil, zijn ongegrond. Zoo datgene, wat later door Synodale bepalingen als leer der Gereformeerde Kerk werd aangenomen, van eersten af algemeen of althans door de groote meerderheid der Onroomschen hier te lande was beleden en als Kerkleer aangenomen, zou van der kemp gelijk hebben; maar het tegendeel blijkt uit de Kerkelijke Geschiedenis. De schriften van luther werden gelezen en zijne gevoelens vonden ingang bij velen. Talrijk was derhalve van eersten af de aanhang der Lutherschen; ofschoon hier ook eene zeer groote menigte Christenen leefde, welke den Kinderdoop voor onschriftmatig hielden en daarom verwierpen. Voorts helden anderen meer over tot de begrippen van zwingli, en vervolgens weder anderen tot die van kalvijn. Bij verschil van meeningen betoonde men in den beginne onderlinge verdraagzaamheid; doch allengs nam de verwijdering toe. De Lutherschen, welke zich 1563 door
den naam van Evangelischen begonnen te onderscheiden, verminderden; terwijl de Gereformeerden of Hervormden, waaronder sommigen de gevoelens van zwingli, anderen die van kalvijn toegedaan waren, in aantal toenamen. Dat verschil werd oorzaak van de twisten, die later de Hervormde Kerk
| |
| |
beroerden. De partij der Kalvinisten, sterker wordende, maakte bepalingen, welke vroeger niet bestonden, en waaraan zij, die eene minder strenge denkwijze volgden, zich geenszins konden onderwerpen.
Ten onregte tracht dus de Heer van der kemp het te doen voorkomen, alsof de Hervormde Kerk in Nederland van eersten af geweest ware, wat dezelve in het begin der zeventiende eeuw is geworden. Later, toen de strengere Gereformeerden gezegepraald en hunne tegenstanders uitgeworpen hadden, veranderde de zaak in zoo verre, dat zij nu voortaan, in tegenstelling van de door hen veroordeelde Hervormden, die den naam van Remonstranten dragen, een afzonderlijk Genootschap uitmaakten, en, als zoodanig, het houden en volgen der bepalingen, te Dordrecht gemaakt, konden vorderen van de Leeraren in hunne Kerk. Nogtans heeft de ondervinding geleerd, dat, in weerwil van die verordeningen, dezelfde mildere gevoelens, waarom destijds zoo vele Predikanten, ofschoon dan niet te vuur en te zwaard vervolgd, toch afgezet, in akelige kerkers geworpen of uit den lande gebannen werden, langzamerhand in de Dordsch-Gereformeerde Kerk wederom veld wonnen. Vanhier dan ook heden ten dage dat misnoegen en die woelingen onder de Hervormden. Even als vóór omstreeks tweehonderd jaren, staan de strengere Kalvinisten tegen de voorstanders van eene zachtere denkwijze over. Van der kemp schrijft: Die Kerk heeft eene bepaalde leer, vervat in hare Formulieren van Eenigheid; en het is aan die leer, en geenszins aan een zoogenaamd Protestantisme, dat hare Leeraars verbonden zijn. Rec. stemt toe, dat de Formulieren, zoo lang ze bestaan en niet in eene door het Kerkgenootschap zelf bijeengeroepene Synode afgeschaft of veranderd zijn, verbindende kracht behooren te hebben; maar aan den anderen kant moet hij ook bekennen, dat Formulieren van Eenigheid, die, blijkens de ondervinding, geene eenigheid bevorderen of bewaren, hem
toeschijnen geene blijvende waarde te hebben, en gevolgelijk eene herziening
| |
| |
te behoreven. Wanneer men de zaak wèl beziet, is het onmogelijk, bepalingen te maken, die altijd en aan allen voldoen. Zelfs de zoogenaamde Orthodoxen stemmen onderling in alles niet overeen. De Weleerw. le roy verlangt (zie Een Woord ter behartiging enz.) in het dogmatische wat meerdere ruimte, ofschoon anders in de hoofdzaak met van der kemp eens zijnde; en deze betuigt zich nu (D. III, bl. VIII) niet geheel afkeerig van eenige wijziging. Rec. keurt dit goed en loffelijk; maar dan verder? Een derde verlangt ook eenige, misschien nog meerdere wijziging, en een vierde gaat weder iets verder - waar is nu het eigenlijke perk of de scheidlijn, welke te overschrijden afwijking van de zuivere Kerkleer genoemd zou moeten worden?
De Schrijver begaat ook hierin eenen misslag, dat hij de Gereformeerde Kerk steeds als Kerk van den Staat beschouwt, en daarvan telkens in diervoege gewaagt, alsof de Voorvaderen in den hagchelijken strijd tegen Spanje goed en bloed voor de Gereformeerde Godsdienst, in den engeren zin des woords, opgeofferd hadden. Landgenooten, die aan de Kerkleer van Rome getrouw bleven, waren insgelijks misnoegd over het verkorten van 's Lands vrijheden, en gordden mede de wapenen aan, om het geweld der dwingelandij te keer te gaan. Vrijheid des Vaderlands en des Gewetens was de leus van lodewijk van nassau, die het eerst bij Heiligerlee, in Groningerland, tegen de Spanjaarden slag leverde, in den jare 1568. De geleerde venema maakt hierop in zijne Kerkelijke Geschiedenis de aanmerking, dat de oorlog niet aangevangen is, om de Hervormde Godsdienst met geweld in te voeren of te verdedigen, maar om de wetten, privilegiën en vrijheid, waartoe ook de vrijheid van Godsdienst, en dus mede die der Hervormde, behoort. De Gereformeerde Kerk was oorspronkelijk niet de Kerk van den Staat, en is het ook thans niet. Dat Mr. van der kemp met anderen zich laat hooren tegen Mannen, die, naar hunne meening, niet getrouw blijven aan de erkende en on- | |
| |
derteekende Formulieren, staat hun vrij; maar Rec. gelooft niet, dat de Haagsche Advocaat met zoodanig geschrijf, als deze drie boekdeelen vult, veel zal toebrengen, om den voortgang van datgene, wat hij Remonstrantisme en hedendaagsch Protestantisme noemt, te stuiten onder de Hervormden. Mogten de Zeloten van onze dagen
toch bedenken, dat men de waarheid kan en moet betrachten in liefde! |
|