| |
Geschiedenis der Christelijke Kerk en Godsdienst in de Nederlanden, vóór het vestigen der Hervorming. Door B. Glasius, Predikant te Slijk-Ewijk [thans te Geertruidenberg.] IIIde of laatste Deel. Te Leiden, bij S. en J. Luchtmans. 1836. In gr. 8vo. 554 Bl. f 4-80.
Na alles, wat in onze Letteroef. voor 1834, No. XIV, bl. 577 e.v., en voor 1836, No. X, bl. 413 e.v., over de beide eerste Deelen van dit werk gezegd is, zal het niet noodig zijn, bij dit derde Deel, waarmede de Schrijver, op denzelfden voet als te voren voortgaande, zijn werk ten einde brengt, lang stil te staan. De inhoud loopt nu natuurlijk ineen met dien van het eerste Deel des bekenden en hier dikwijls met lof aangehaalden werks van de Heeren ypey en dermout, zoodat men nu eens bij dezen, dan eens bij den Heer gla- | |
| |
sius iets breedvoeriger vinden kan: naauwkeuriger vergelijking tusschen de werken van deze nog levende Schrijvers zal men, hopen wij, van ons niet verwachten.
De Schrijver verdeelt het overige der stof, die hij te behandelen heeft, niet ongepast in deze drie boeken: Boek I. De Geschiedenis der Hervorming in de Nederlanden, van derzelver eerste overbrenging uit Duitschland, tot op de overdragt der Nederlanden door karel V aan philips II, van 1521-1555. Boek II. De voortgang en strijd der Hervorming tegen hare menigvuldige vijanden, tot op de komst van den Hertog van alva in ons Vaderland, van 1555-1567, of, zoo als hij het aan het hoofd van dat Boek nog eenigzins anders noemt en afperkt, de Geschiedenis der Hervorming, van de aanvaarding der regering door philips II, tot op het Verbond der Edelen, van 1555-1566. Boek III. De moeijelijkste en laatste kamp der Hervorming, tot derzelver volkomene zegepraal, van de komst des Hertogs van alva (van het Verbond der Edelen) tot op de Unie van Utrecht, of het plegtig invoeren van de Hervormde Godsdienst hier te lande, van 1567 (1566)-1579. - Bij zulke algemeen bekende en dikwijls behandelde zaken zal het niet noodig zijn, in eene omstandiger opgave van den inhoud te komen. Sommige dingen zou Rec. weder minder breedvoerig, andere meer tot één hoofdpunt vereenigd wenschen behandeld te zien. Zoo had hij (B. I. H. I.) de Geschiedenis der Hervorming in 't algemeen als bekend willen vooronderstellen; den toestand des Utrechtschen Bisdoms tot op het verlies van deszelfs kerkelijke magt, (H. II.) en dien der Roomsche Geestelijkheid na dien tijd, (H. IX.) liever vereenigen, en wat minder breed over het eerste, wat meer over het laatste zijn; H. IV, dat breed genoeg over de Wederdoopers en derzelver invloed op de zaak der Hervorming handelt, en de Doopsgezinden slechts met een woord aanstipt, met H. VII, waar over deze,
gelijk te voren over gene, anders vrij wel gehandeld wordt, tot één geheel maken. In H. VIII
| |
| |
wordt goed aangewezen, wat den voortgang der Hervorming hier te lande bevorderde of belemmerde, en hiertoe bijzonder gelet op de maatregels van karel V: maar konden dan hiermede niet ten naauwste veeenigd worden de welberedeneerde algemeene opmerkingen van H. X, over den toestand der Nederlandsche Kerk, gedurende de regering van Keizer karel V? - Zoo zou in ß. II zeer goed en voor eene geconcentreerde behandeling nuttig kunnen zamengevoegd worden, H. I, philips II, de bestrijder van het Protestantisme, H. III, de aanvankelijke, en H. V, de volkomene vereeniging van godsdienstige en staatkundige belangen in de Nederlanden, waarbij het Verbond der Edelen in betrekking tot het Protestantisme, dat hier slechts gedeeltelijk, en het overige B. III. H. II. voorkomt, geheel zou kunnen behandeld worden: bij deze of dergelijke naauwere vereeniging zouden de hier gemaakte goede opmerkingen nog meer tot een wijsgeerig overzigt van het geheel geleid hebben.
Behalve de reeds genoemde, vindt men hier omtrent verscheidene punten gepaste beschouwing van zaken, zoo als B. I, H. II, over het afnemen van de magt der Bisschoppen van Utrecht, als dienstbaar aan de Hervorming; H.V., over erasmus in zijne betrekking tot de Hervorming, bijzonder in de Nederlanden, uit zijne schriften beschouwd; B. II, H. I, over eenige oorzaken van den aanwas van het Protestantisme alhier, vrij goed aangewezen; zoo ook, H. II, over de veranderingen in de Nederlandsche Roomsche kerk, in meer dan één opzigt nadeelig schijnende, maar onder het Godsbestuur ten voordeele der Hervorming werkende, waarbij echter misschien sommige historische daadzaken niet zoo breedoverig behoefden voorgedragen te worden. - Zou daarentegen niet ergens, b.v. H. IV, een verslag moeten gevonden worden van den oorsprong en de stichting der Waalsche Gemeenten in ons Vaderland, hetwelk toch een merkwaardig verschijnsel, en ook in vervolg van tijd niet zonder belangrijken invloed was? Te regt
| |
| |
hebben dan ook ypey en dermout het in hun werk, D. I, bl. 294 e.v., opgenomen. - B. III, H. I, wordt onder anderen in het breede gewaagd van de invoering der openbare prediking bij de Nederlandsche Hervormden, en van den beeldenstorm; maar over de eerste oorzaken van beide zien wij hier geen nieuw licht opgaan. De Schrijver zegt wel van de eerste, dat zij na rijp overleg gebeurde, en dit moge ook wel hier en daar het geval geweest zijn; maar wanneer hij het daarvoor schijnt te houden, dat het naar een algemeen plan geschied is, dan vinden wij dit ten minste hier niet genoeg bewezen. Wat den beeldenstorm betreft, toont hij wel te regt de onwaarschijnlijkheid aan, dat dezelve naar een voorbedacht plan der Onroomschen zou uitgevoerd zijn, alsmede de gevolgen, die dit kwade, onder het Godsbestuur, zelfs ten goede der Hervorming, eindelijk gehad heeft; maar waar het eerste begin en de eigenlijke oorzaken te zoeken waren, wordt hier niet nagespoord: hij meent wel, (even als ypey en dermout, D. I, bl. 191 e.v., waar men hierover nog iets breeder vinden kan) dat het gemeen hiervan de aanlegger was; doch soortgelijke volkswoelingen van vroeger' en later' tijd hebben maar al te dikwijls geleerd, dat hetzelve slechts handlanger en werktuig was van anderen, die achter het scherm zaten. Het zou een nader onderzoek waardig zijn, wat Rec. meent ergens uit een' Spaansch' of Spaanschgezind' Schrijver aangehaald gelezen te hebben, dat die gansche verfoeijelijke handel niet aan Nederlanders, hetzij Roomschen, of Onroomschen, maar aan eenen in 't geheim aanstokenden Spaanschen invloed te wijten zou geweest zijn. - Wat H. II over het schadelijke der toenmalige verdeeldheden onder de Protestanten voorkomt, is ook nu nog zeer behartigenswaardig. - Na verhaal van de bekende lotgevallen van het Protestantisme in de
Nederlanden, (H. III, IV, V) wordt over de Unie van Utrecht en hare gevolgen, in betrekking tot de Godsdienst, een vrij wel bewerkt en belangrijk overzigt gegeven. - Na in het volgende
| |
| |
zesde (1. zevende) Hoofdstuk over de veranderingen in den uitwendigen vorm der Nederlandsche Kerk, bij het einde van dit tijdperk, gehandeld te hebben, wordt alles in het zevende (1. achtste) besloten met eenige welgestelde algemeene opmerkingen over dit tijdperk, en wel bijzonder over den strijd, dien de zaak der Hervorming hier te lijden had, de middelen, waardoor zij dien te boven kwam, en het daarin zigtbare Godsbestuur.
Bij eenige weinige bijvoegsels en verbeteringen op de drie Deelen, die hier achteraan gevonden worden, hadden wij ook gewenscht een Register te vinden, zoo wel van de hoofdstukken, als een alphabetisch van de voornaamste daarin behandelde zaken, hetwelk, wij bekennen het, voor den Schrijver geen aangename taak, maar voor den gebruiker eens werks van geheel historischen inhoud en van zoo grooten omvang hoogst nuttig is. - Eene zorgvuldiger bearbeiding van den stijl zou de lezing nog meer hebben kunnen veraangenamen, en eene naauwkeuriger correctie hier en daar niet overtollig geweest zijn. - Voor het overige moge dit werk, zoo als het is, door nuttig gebruik, aan de vlijt en moeite, die de Schrijver daaraan loffelijk besteed heeft, zoo veel mogelijk beantwoorden! |
|