Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1837
(1837)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde, verzameld en uitgegeven door Is. An. Nijhoff. IIde Stukje. Te Arnhem, bij I.A. Nijhoff. 1836. In gr. 8vo. f 1-25.Met genoegen merken wij de voortzetting op van een Tijdschrift, 't welk sedert lang voor den beminnaar en beoefenaar onzer Geschiedenis eene behoefte was. Kon- | |
[pagina 334]
| |
digden wij in No. II van dezen jaargang het eerste stuk aan met verdienden lof, niet minder ruimschoots kunnen wij dit tweede aanprijzen. Men oordeele over de belangrijkheid van deszelfs inhoud uit de volgende beknopte opgave. I. Onderzoek, of en in hoe ver de Zeeuwen deelgenomen hebben aan het Verbond der Edelen in 1565, door j. ab utrecht dresselhuis. Deze Verhandeling strekt ten betooge, dat de geleerde te water zich te stellig uitdrukte, toen hij beweerde, dat Zeeland het eenige van de zeven vereenigde Gewesten was, waaruit niemand der Edelen, zoo veel men weet, het Verbond onderteekende. - De stotsom daarvan moge als van minder algemeen belang beschouwd worden, het stuk is echter op eene zoo belangwekkende wijze geschreven, en verraadt eene zoo diepe kennis van Zeelands toestand in de XVIde Eeuw, vooral ten aanzien der Edelen en derzelver bezittingen, dat elk deskundige dezelve voorzeker met nut en genoegen lezen zal. Bij deze Verhandeling is reeds gebruik gemaakt van de onuitgegevene stukken, in het Archief van Kuilenburg voorhanden, welke door den Heer nijhoff in het eerste stuk zijn opgegeven. Een doorslaand blijk van het nut van zoodanig Tijdschrift. II. De overtogt van lodewijk XIV over den Rijn, (12 Junij 1672) door o.g. heldring, (bl. 93-103.) Deze voor ons Vaderland zoo rampspoedige gebeurtenis wordt hier vrij breedvoerig en met warmte geschilderd. Vooral wordt regt gedaan aan den heldenmoed van de Friesche Regementen, en de namen der weinigen hunner aanvoerders, die het leven behielden, opgeteekend. Vele onzer Geschiedschrijvers hebben dit verzuimd. Hiervan moet echter valkenier uitgezonderd worden, die bl. 457 deze zelfde namen vermeldt, en dus hier wel eene aanhaling verdiend had. III. Eerste handelingen van Graaf jan van nassau-katzenellebogen, als Stadhouder des Vorstendoms Gelre en Graafschaps Zutphen, (bl. 104 | |
[pagina 335]
| |
-144.) Na eene korte inleiding, deelt nijhoff hier twee onuitgegevene en belangrijke stukken uit het Geldersch Archief mede, waarbij nog een uit een schaars bekend geschrift gevoegd is. Alle strekken ten bewijze van het moedig en schrander beleid van den man, die als de regterhand van willem I en de groote bevorderaar der Unie van Utrecht kan worden aangemerkt, en aan wien Gelderland in dat hagchelijk tijdstip zulke groote verpligting had. IV. Bijdrage tot de kennis van den Koophandel der Friezen in de negende Eeuw, door j.h. van bolhuis, (bl. 145-148.) In de Levens der Heiligen, door mabillon uitgegeven, vindt men ook het Leven en de wonderen van st. goar. In dit stuk, 't welk in 839 geschreven schijnt, leest men een verhaal van een koopman uit het volk der Friezen, die, den Rhijn opvarende, bij St. Goar verzuimd had aan land te gaan en te bidden, in groot gevaar raakte, en daaruit, naar hij erkende, door de verdiensten van den Heilig gered werd: daarbij komt nog een tweede verhaal van een ander Friesch koopman, die mede door de hulp van st. goar gered werd, en hem daarvoor een kostbaar kleed offerde (vestem holosericam - welligt zijde? vraagt de Heer van bolhuis; wij zouden het liever door fluweel vertalen.) Dit verhaal is schijnbaar van weinig beteekenis; maar het geeft inderdaad eenen belangrijken wenk omtrent de Rhijnvaart der Friezen en hunnen geregelden handel reeds in de 9de Eeuw. V. Kleeding der Weezen, (bl. 149 en 150) medegedeeld door denzelfden. Onze weeskinderen dragen nog op vele plaatsen kleederen van tweederlei kleuren, gelijk zij voorheen te Utrecht half blaauw, half wit gekleed werden. De Schrijver geeft, uit een stukje van den beroemden jac. grimm, hiervan eene zeer geleerde opheldering. In de Middeleeuwen, zegt hij, werd aan kinderen, uit mishuwelijking of buiten echt geboren, eene tweeslachtige kleeding gegeven (b.v. de regterzijde kostbaar, de linkerzijde gemeen.) Ook dit werd op de | |
[pagina 336]
| |
weeskinderen toegepast, als geheel buiten bloedverwantschap zijnde. Wij zouden echter vragen, of het niet veel eenvoudiger zoude zijn, hier enkel aan eene stedelijke liverei te denken. Het is bekend, dat b.v. in de 15de Eeuw de Schutterijen van vele plaatsen ook dergelijke unisorm hadden. Te Amsterdam was deze aan de regterzijde groen, aan de linkerzijde rood. Dit was dus de stads-paluere, gelijk men toen zeide. Geen wonder, dat ook de weezen, die in een openbaar gesticht werden opgenomen, met dezelve gekleed werden. [Verg. bosscha, Ned. Held. te land, Vde Asl. bl. 111.Ga naar voetnoot(*)] VI. Iets over den togt van Hertog albrecht tegen de Friezen, (bl. 151, 152) door den Heer nijhoff. De Schrijver bewijst uit een onuitgegeven stuk, dat deze togt in 1396 heeft plaats gehad, dat daarbij ook eene Engelsche hulpbende is tegenwoordig geweest, en dat dus latere beroemde Schrijvers ongelijk hadden, toen zij wagenaar, die dit beide te regt gesteld heeft, hierin van dwaling beschuldigden. Thans volgt de Rubriek Aankondigingen, Berigten enz. Hier wordt uitvoerig verslag gedaan Io. van de uitgave der Kronijk van jan van helu door j.f. willems, Brussel 1836. (Ofschoon nijhoff zich van eigenlijk gezegde recensiën onthoudt, hadden wij echter wel gewenscht, dat hij den Heer willems (die overigens door ons wordt hooggeacht) hier gegispt had over zijne onkiesche uitdrukking jegens onzen uitmuntenden van wijn. Sprekende toch van de late verschijning van helu, zegt hij (Préface, p. I): ‘La cause première de ce retard s'explique d'abord par l'indolence de feu Mr. van wijn, qui n'a cessé de nous en promettre une édition, accompagnée d'un commentaire et de notes historiques, mais qui n'a jamais rempli sa promesse.’ Dit woord indolence, (ten aanzien van een' zoo uitstekend Geleerde als | |
[pagina 337]
| |
achtingwaardig mensch, en die daarbij zoo veel uitmuntends geleverd heeft, stootte ons, wij erkennen dit, geweldig.) IIo. van janssen's Gedenkteekenen der Germanen. Voorts van het tweede deel van de jonge's Zeewezen; van rink's Beschrijving der Stad Tiel; van het 5de stuk van de wind's Bibliotheek der Nederlandsche Geschiedschrijvers; en eindelijk een zees uitvoerig verslag van de Akademische Dissertatie van p. simons, (over de Akte van Navigatie) door hem in den jare 1820 in 't openbaar verdedigd. De Redactie, namelijk, is voornemens, achtervolgelijk verslag te doen van zoodanige Dissertatiën, als met Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde in verband staan; welk voornemen wij te nuttiger keuren, daar deze Dissertatiën, in het Latijn geschreven zijnde, tot dusverre nutteloos waren voor die beminnaars onzer Geschiedenis, die deze taal niet magtig zijn. Moge toch dit veelbelovend en aanvankelijk reeds zoo veel goeds gevend Tijdschrift niet door gebrek aan deelneming, als zoo vele vroegere van dien aard, blijven steken! |
|