den, zoo veel zij kunnen! Wij zullen hier alleen verslag geven.
Het thema dan wordt dus behandeld. Wij bezigen hier de woorden van den Redenaar: ‘Wij zullen de vereeniging tusschen Leeraar en Gemeente in hare alles overklimmende voortreffelijkheid leeren kennen, wanneer wij letten, vooreerst, op den Stichter dier vereeniging; ten tweede, op het doel dier vereeniging, en, ten derde, op het middel, door hetwelk die vereeniging aan dat doel dienstbaar is,’ bl. 7. Dit nu wordt in drie deelen ontwikkeld. Of het thema in den tekst ligt, is eene vraag, welke ieder voor zich beantwoorde. Voor onszelven gelooven wij, dat paulus (vs. 16) alleen bedoeld heeft de naauwe vereeniging der Gemeente, als ligchaam, met jezus christus, als het hoofd. Dit thema zou dan, naar den tekst, niet enkel na den tekst, afgehandeld, welligt nog vruchtbaarder onderwerp hebben opgeleverd.
De tweede Leerrede, welke hier aangekondigd wordt, heeft tot motto het woord Gedachtenis, esra VI:2b., zijnde het opschrift van een Perzisch gedenkstuk. Met toepassing op hetgeen in het verloopen jaar 1835 voorviel, bezigt de Redenaar het woord Gedachtenis. ‘Dat opschrift draagt die rol, vooral ten behoeve van den sterveling aan den laatsten avond van het jaar. - Gedachtenis. Dat woord blinkt in onze oogen, als ware het geschreven door den vinger Gods met zonneschrift (?), ten einde wij zouden stilstaan en thans onze wegen bedenken. - Maar onze gedachtenis zij geene bloote herinnering, geen koud terugroepen voor onzen geest van het gebeurde en gedane; neen, zij worde onder godsdienstige indrukken geheiligd aan de verheerlijking van God; aan de edelste gevoelens jegens onze medemenschen, en aan de hoogste zorg voor ons zelven. - Gij bespeurt, T., reeds mijn plan. Het is geen ander, dan om u, I. in het kort aan te wijzen, waarin het houden dier gedachtenis van het gebeurde in het verloopene jaar