| |
| |
| |
Peter de Groote. Treurspel. Door J. de Wal. Te Groningen, bij J.B. Wolters. 1836. In gr. 8vo. VIII en 97 bl. f 1-80.
Ziehier den eersteling, dien een jong mensch van twintig jaren, de Heer j. de wal, Zoon (indien wij ons niet bedriegen) van wijlen den Groningschen Hoogleeraar g. de wal, in eene hartelijke Opdragt aan zijne tweede Moeder, en in eene nederige en bescheidene Voorrede aan het Publiek aanbiedt. ‘Wat het onderwerp van dit Treurspel betreft,’ zegt hij, ‘reeds was het geheele stuk afgewerkt, en aan velen ter lezing gegeven, toen de Heer van halmael zijnen gelijknamigen arbeid in het licht gaf: en het is alleen de onderscheidene wijze der bewerking, welke wij gevolgd zijn, die mij insgelijks tot de uitgave van mijn werk kon doen besluiten:’ en over dit besluit behoeft hij zich bij de uitkomst niet te schamen. Rec. wil echter tusschen het werk dier beide Heeren, hoewel hij in geenerlei betrekking of bekendschap met hen staat, geen de minste vergelijking maken, maar alleen dat van den Heer de wal op zichzelf beschouwen, en ten opzigte van den titel, dien zij beide gemeen hebben, en die hem met betrekking tot het onderwerp, den dood van alexei, peter's Zoon, te onbepaald voorkomt, verwijzen tot het daaromtrent gezegde in dit Tijdschrift voor 1835, No. II, bl. 73.
Het eerste Bedrijf bevat de onderhandelingen der zamengezworenen, om alexei uit de gevangenis te verlossen, waarbij het karakter van deszelfs Biechtvader als het edelste voorkomt, en hierdoor dadelijk te meer belangstelling in den hoofdpersoon, hoe schuldig ook in sommige opzigten, opwekt. Plegtig is hun verbond, bij het opsteken der zwaarden, voorgesteld. Eenvoudig schoon is het vermelden van de smart van alexei's Moeder eudoxia, door haren Broeder lapuchin, het Hoofd der Eedgenooten, aan het einde van dit Bedrijf, waaruit het volgende hier ter proeve sta, bl. 15, 16:
Wat klaagtoon breekt, met droef geluid,
Ladoga, van uw klooster uit,
En klinkt langs deze wanden henen?
Van waar die klagt, die jammertoon?....
| |
| |
Ach! 'k hoor een moeder om den zoon,
Die naar 't schavot gesleept wordt, weenen!
De moeder weent, de moeder treurt,
Der moeder wordt het hart verscheurd
Om 't pand, dat zij met smarten baarde:
't Is 't eenigst, wat zij nog bezit,
Wat zij nog 't hare noemt, en dit
Neemt thans de wreedheid weg van de aarde!
‘Neem,’ roept ze, ‘mij mijn leven af,
En sleur mij weg in 't somber graf:
Wat kan op aard' mij vreugd nog geven?
Heeft hij misdaan, schenk mij dan 't loon,
Maar spaar, bij God, maar spaar mijn' zoon,
Mijn een'gen dierbren zoon, in 't leven!
Ja, spaar mijn' zoon: 't is ook uw kind;
Eens hebt gij teeder hem bemind
En op den vaderarm gedragen:
Gij mindet hem, gij mindet mij:
Dan ach! die dagen zijn voorbij,
Voorbij die vaak herwenschte dagen!’
Schoon en krachtig wordt in het tweede Bedrijf de worsteling der hartstogten in peter geschilderd, onder de bemoeijingen van catharina en menczikoff, om hem tot bekrachtiging van het doodvonnis te bewegen, waartegen zijne vaderlijke liefde aandruischt. Liet de ruimte het toe, wij zouden ook hieruit eenige regels willen overnemen; maar vermelden nu alleen het eenvoudig treffende gezegde van peter, bl. 27:
‘Gij smeekt mij, en bezweert me, en vraagt me, en eischt te gader!
Uw eisch moet billijk zijn, - maar ik - ik blijf toch vader!’
In het derde Bedrijf worden er door peter's Biechtvader, en door de Gravin königsmark, de vriendin der overledene Gemalin van alexei, pogingen aangewend, om peter tot genade te bewegen, waartoe ook de naïve opvoering der twee kinderen van zijnen Zoon op het einde zeer roerend aangewend is; maar hij, door den invloed van zijne
| |
| |
Gemalin en van zijnen Staatsdienaar reeds aan het wankelen gebragt, verzet zich hoe langer hoe meer tegen de stem der Natuur. - Het verhaal der Gravin aangaande alexei's onwaardige behandeling van zijne Gemalin, bl. 39-41, komt Rec. hier niet alleen wat lang, maar zelfs strijdig met haar oogmerk voor, daar zij hierdoor niet zeer gestemd kon zijn, om hem toegenegen en zijne voorspraak te wezen. Zoo schijnt ook de uitweiding over Ruslands verpligting aan Holland, bl. 43-45, hoe schoon ook op zichzelve, en den jeugdigen vaderlandlievenden Dichter zeer vereerend, hier nogtans te lang, eenigzins gezocht, en niet op hare plaats; doch hij schijnt dit zelf gevoeld te hebben, daar hij in de achteraangeplaatste Aanteekeningen zegt, dat ‘deze regelen naar gelang der tijdsomstandigheden kunnen gereciteerd of weggelaten worden.’
Het vierde Bedrijf vertoont de zamengezworenen als verraden en in hechtenis genomen. Verder brengt het eerst catharina, daarna peter in een gesprek met den Minister tolstoi, die in den geest der Keizerin spreekt. Eindelijk doet het den Oostenrijkschen Gezant bleyer optreden, die gezegd wordt met de zamengezworenen te heulen, maar die zich bij den Czaar weet te verontschuldigen en dit Bedrijf met eene alleenspraak eindigt, waarin hij hoopt, dat peter nog genade bewijzen zal. - Op zichzelf is dit een en ander niet kwaad; maar het valt toch over het geheel, als eene zwakkere partij, af bij het vorige. Misschien had er van de ontdekte zamenzwering meer partij kunnen getrokken worden, om den reeds door vrouwen- en staatsdienaars-invloed wankelenden peter, als nog meer tegen alexei opgezet, en tot het uiterste komende, te vertoonen.
Het vijfde Bedrijf voert areskin, den Lijfarts van alexei, ten tooneele, die hem in de gevangenis ‘voor 't laatst’ ziet slapen, waardoor dus de voorstelling of uitdrukkelijke vermelding der vergiftiging gepast ontweken, en de oorzaak van deszelfs dood in het midden gelaten wordt: hij beklaagt deszelfs lot, en waarschuwt de ‘onbezonnen jeugd’ tegen listige verleiding. (Is dit laatste hier wel zeer doelmatig?) De Majoor otschakow meldt areskin de ontdekking der zamenzwering, en het verlangen van lapuchin, om alexei nog eenmaal te spreken. (Worden de personen in dit Treurspel niet te zeer vermenigvuldigd? is dit reeds be- | |
| |
kende berigt omtrent de zamenzwering hier niet vrij overtollig? en kon hetzelve, zoo wel als lapuchin's verlangen, niet als aan areskin bekend voorondersteld worden?) Lapuchin smeekt alexei, om zich met zijnen Vader te verzoenen, hetwelk hij, na eenige tegenstreving, belooft; waarop hij, alleen zijnde, eene roerende bede tot God rigt. Areskin kondigt hem de komst van peter aan; hij verzoent zich met zijnen Vader, en sterft. - De aandoeningen zijn hier wel niet zoo sterk uitgedrukt, als in het eerste gedeelte van het stuk; maar zij zijn toch bij hare zachtheid edel en godsdienstig, en het einde, dat met de Geschiedenis het naast overeenkomt, bevredigt ten minste zoo goed, als het bij zulk eene rigting en bij dezen afloop der zaak bevredigen kan. Het is intusschen jammer, dat de Heer de wal niet alleen toevallig een pas behandeld onderwerp, maar ook, even als zijn voorganger, zoodanig een gekozen heeft, dat voor het natuurlijke gevoel altijd iets stuitends zal blijven behouden.
Achteraan zijn eenige historische aanteekeningen gevoegd, die dengenen, welke met deze geschiedenis minder bekend is, ter opheldering van het in den tekst aangevoerde goed te stade komen.
De dichterlijke uitdrukking van dit Treurspel is doorgaans gelukkig, eenvoudig, onopgesmukt, des onderwerps waardig, en de versificatie doorgaans gemakkelijk, zachtvloeijend. Er zijn hier en daar wel eenige zwakke plaatsen, waar men meerdere kracht en verhevenheid wenschen zou; doch onder zoo veel goeds willen wij nu hierbij niet langer stilstaan, maar liever den jeugdigen Dichter met dezen eersteling, waarmede hij voor het Publiek optreedt, om tot bevordering van het Nationale Tooneel iets toe te brengen, gelukwenschen. |
|