Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1837
(1837)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 176]
| |
Gedichten van Lord Byron. Te Haarlem, bij de Erven F. Bohn. 1835. In gr. 8vo. VIII en 100 bl. f 1-50.Recensent weet niet, waarom deze vertalingen, die reeds vóór geruimen tijd in 't licht kwamen, eerst nu aan hem werden toegezonden.Ga naar voetnoot(*) Zij hadden wel eene vroegere aankondiging verdiend. Zij zijn afkomstig van denzelfden jeugdigen Dichter (N.B.), die zich als den Auteur van José en Kuser reeds aan het publiek bekend gemaakt en eene eervolle plaats in de rij der vaderlandsche Poëten ingenomen heeft. Deze bundel was zelfs reeds voor de uitgave bestemd geweest, vóór dat de José het licht zag, gelijk wij uit het Voorberigt zien. Eene breedvoerige beoordeeling van deze vertalingen kan naauwelijks meer gepast zijn, wanneer dezelve althans strekken moet tot aankondiging van een bundeltje, 't geen zijne lezers reeds gevonden heeft. De hier geleverde stukken zijn: de Gevangene van Chillon, Mazeppa, en vijf kleinere gedichten: Well! thou art happy, On parting, And thou art dead, Fare thee well, en Though the day of my destiny 's over! Hoezeer wij de schoonheden, die de twee grootere dichtstukken, vooral de Gevangene van Chillon, aanbieden, gereedelijk erkennen, komt ons echter de keuze der kleinere stukjes gelukkiger voor. De Mazeppa bestaat vooral uit die lange beschrijving van het voorthollen des paards, waarop deze Poolsche edelman was vastgebonden, en waardoor hij, volgens byron's gedicht, drie dagen en twee nachten lang werd voortgesleept. Terwijl de Hetman dit voorval zijner jeugd verhaalt, valt karel de XII in slaap: En zoo gij 't vreemd vindt, dat de Koning
Den Hetman, zonder dankbetooning,
Den zoeten sluimer vatten liet,
't Bevreemdde den verhaler niet:
De Vorst toch, door zijn taal gesusd,
Was reeds een vol uur in de rust.
Maar met dit al heeft de Nederlandsche Vertaler zijn talent | |
[pagina 177]
| |
in deze overbrenging op eene verdienstelijke wijze aan den dag gelegd. Ongelukkig zijn de regels:
We rustled through the leaves like wind,
Left shrubs and trees and wolves behind;
By night I heard them on the track,
aldus overgebragt: Wij lieten kreupelhout en boomen
En wolven achter, - 'k hoorde 's nachts
De schrikbre laatsten onverwachts
Ons huilend op de hielen komen.
Die schrikbre laatsten zijn de wolven, opdat men ze niet met de boomen verwarre; maar zoo spreekt men niet in een verhaal, noch ook in poëzij. Zoo is het ook eene zwakke plaats in de overbrenging van den Gevangene van Chillon (op bl. 13): Zoo helder was zijn jong gemoed,
Dat nimmer andre tranen kende,
Dan die zijn deernis om de elende
Van andren, als een breeden vloed,
Vergoot, tot hij de wond geheeld had,
Waarvan hij d'aanblik niet geveeld had.
Dat ‘geheeld had’ en ‘geveeld had’ wenschten wij, dat de Dichter niet geveeld had. Ook is een breeden vloed hier ongepast, en in 't oorspronkelijke lezen wij mountain rills, 't geen een veel gepaster beeld is. Wanneer wij daarentegen de goede en schoone regels wilden aanhalen, waarin de Vertaler zijn oorspronkelijk zeer nabijkomt, wij zouden zeer veel, vooral uit den Gevangene van Chillon, en de kleinere stukjes bijkans geheel, moeten afschrijven; weêrhouden kunnen wij ons echter niet, om uit den Gevangene van Chillon eene proeve te geven: Ik zag de bergen. - Lot noch tijd
Had hen als mij 't verval gewijd; -
Ik zag de sneeuw
Van eeuw op eeuw
| |
[pagina 178]
| |
Nog altijd op hun kruin getast,
Het meir dat aan hun voeten plast,
Des Rhônes breeden vloed;
Ik hoorde 't bruischen van den stroom,
Waar hij een holle rots ontmoet
Of voortrolt langs der eiken voet,
Die prijken aan zijn zoom;
Ik zag de stad in mist bedolven,
En witte zeilen op de golven
Zich derwaarts spoeden in 't verschiet.
Die in deze regels geene poëtische muzijk hoort, heeft oor noch hart voor poëzij. Van de mogelijkheid, om byron in 't Nederduitsch over te brengen, zijn wij door deze proeven volkomen overtuigd; en wij mogen er bijvoegen, dat wij twijfelen, of eenige andere natie zich beroemen mag op zulke schoone en welgelukte vertalingen in poëzij van dien beroemden Dichter, als wij door van lennep en B.... bezitten. De laatstgenoemde berigt ons in zijn Voorberigt, nog andere vertalingen gereed te hebben, waaronder ook de Parisina. Wij wenschen, dat hij ze ous niet onthoude. Zijn dichttrant is geheel naar byron gevormd, en daartoe behoort genie, om zich zóó in den trant eens Schrijvers in te denken. Goethe's woorden in den Faust, ‘du gleichst dem Geist den du begreifst,’ zijn vol van zin, en behelzen eene groote waarheid. Maar het blijft altijd jammer, dat wij niet weten, wat B.... zou geleverd hebben, zoo hij niet zoo geheel met byron geïdentifieerd was. Een geboren Dichter is hij zeker; maar wat hij als oorspronkelijk Dichter had kunnen worden, weten wij niet. Eene proeve van zijnen prozastijl, voor den Gevangene van Chillon als inleiding geplaatst, beviel ons niet: wij onthouden ons evenwel streng te beoordeelen, 't geen bescheiden wordt aangeboden; en bescheidenheid staat vooral jongen lieden zoo wèl. Alleenlijk moeten wij nog opmerken, dat in den achter het bundeltje geplaatsten inhoud aanteekeningen voorkomen, die grootendeels ook in Engelsche uitgaven van byron's werken te vinden zijn; zoodat wij de bijvoeging, ‘met aanteekeningen van den Vertaler,’ niet regt begrijpen. |
|