| |
| |
| |
Specimen Psychologico-medicum de Somniis.
(Vervolg en slot van bl. 68.)
Cap. III, de somnambulismo, strekt tot bewijs van weickard's meening: ‘Träumerey hat Aehnlichkeit mit Somnambulismus, oder dieser ist ein Theil davon.’
§ 12. p. 73. over het slaapwandelen in het algemeen. De Schrijver stelt den overgang van de droomen tot het slaapwandelen in een' minder diepen slaap, bij grootere werkzaamheid der terugroepende verbeeldingskracht, hetgeen door eene menigte van Schrijvers en daadzaken bewezen wordt; de ligchamelijke prikkels, welke op de phantasie inwerken en nachtwandelen veroorzaken, worden behandeld; daarna wordt de invloed der hartstogten en van het karakter vermeld, en worden de geneigdheden der slaapwandelaars als veelvuldige oorzaak aangetoond, met aanmerkingen over den nadeeligen invloed der Romans; daarna handelt de Schrijver over de kracht der Maan, waarbij veel bekendheid met oude en nieuwere Schrijvers blijkbaar is. De laatste en veelvuldig voorkomende oorzaak is het overerven.
Na het natuurlijk voorkomende nachtwandelen, wordt § 13, p. 85, aan het magnetische gewijd. Vele auctoriteiten van aan het dierlijk Magnetismus toegedane en vijandige Schrijvers worden hier met juistheid aangevoerd, waarbij het oordeel des Schrijvers verre van beneveld was.
§ 14, p. 88, handelt over den toestand van den ontwaakten slaapwandelaar. Het is een geheel vergeten zijn van het voorgevallene, gelijk zulks ook na krankzinnigheid, ijlen en andere ziekten plaats heeft. Belangrijk is de geschiedenis van een meisje, door Proff. van maanen en van der kolk waargenomen. Dit meisje, namelijk, was den eenen dag als in een' kindschen toestand; den anderen daarentegen was zij zeer beschaafd. Jaren lang bleef dit dubbele leven voortduren. Zij was den eenen dag vergeten, wat op den vorigen had plaats gehad, kende, in den toestand van kind, talen, personen noch zaken, waarvan zij den vorigen en volgenden dag bewust was; ja de geneesmiddelen werkten eerst dàn, wanneer zij weder in gelijken toestand was, als toen zij dezelve gebruikte.
§ 15, p. 95, beschrijft de werkzaamheid der zintuigen gedu- | |
| |
rende het slaapwandelen, waaruit blijkt, dat, hoezeer niet alle werkzaam zijn, zij het kunnen wezen, gelijk door vele voorbeelden wordt aangetoond. Dan, daar zij niet altijd werkzaam zijn en de slaapwandelaar nogtans handelt als stonden hem die zintuigen ten dienste, zoo is § 16, p. 100, aan de werking der phantasie gewijd, waarvan het resultaat is: ‘merito de somnambulismo repetere possumus aristotelicum de somnio dictum ἐστὶ ϕαντάσμα.’
In § 17, p. 108, wordt het geheugen als bij den slaapwandelaar werkzamer dan bij den eenvoudig droomenden opgegeven, en daaruit met oordeel afgeleid, dat de droom ten einde gebragt wordt bij den slaapwandelaar, minder in den gewonen slaap.
§ 18, p. 110, is een besluit op dit en het voorgaande hoofdstuk, waarin de overige vermogens der ziel in hunne werkzaamheid gedurende den slaap worden gadegeslagen. Wij zien vooreerst, hoezeer de sensus grati et molesti door droomen wordt opgewekt; daarna gaat de Schrijver over ter behandeling van den invloed des wils op den slaap en den droom, waarbij hij doet zien, dat onaangename droomen, alsmede het slaapwandelen, door vaste wilsbepaling kunnen voorkomen worden. Voorbeelden, aan den Schrijver door Prof. schröder en door zijn' Vader medegedeeld en door zijne eigene ondervinding gestaafd, bevestigen deze meening. - Bij de werking der verschillende vermogens voegt zich ook die der morele goed- of afkeuring, en het is dan ook daarom, dat wij uit verschillende voorbeelden de karakters en neigingen der menschen zien blootgelegd. Doch, hoezeer Doct. fabius der meening van Prof. reinhard zij toegedaan, dat men vaak de inborst van iemand uit zijne droomen kan leeren kennen, hij is het nogtans met kant en kiesewetter in zooverre eens, dat de droomen hiertoe niet genoegzaam zijn; immers ook ligchamelijke oorzaken brengen dezelve voort.
Cap. IV, de somniis vaticiniis, handelt over de voorspellende droomen, en over de sympathische droomen, door welke de droomende onderrigt werd van hetgeen op andere plaatsen geschiedde.
§ 19, p. 123, beschrijft de voorspellende droomen in het algemeen. De bijbelsche droomen beschouwt de Schrijver als buiten zijn veld gelegen, en gaat dus over ter mededeeling van eenige hoogstmerkwaardige droomen, maar laat al
| |
| |
spoedig volgen, pag. 127: ‘Jam satis ut intelligar si dicam difficile esse probatu, nulla esse somnia vaticinia.’ Overigens worden de gevoelens van eenige beroemde philosophen vermeld, en het verband tusschen somnambulismus en gewone en voorspellende droomen opgegeven. De phantasie is dan ook al weder dikwijls de oorzaak der voorspellende droomen, waarbij men de werking van het oordeel voege, als menigmalen 's nachts den waren afloop der zaak berekenende. Ter verduidelijking dezer stelling dient dan ook § 20, p. 131, in welke vele voorbeelden uit de oudere en nieuwere geschiedenis gevonden worden. De overeenkomst der voorspellende en sympathische droomen maakte derzelver indeeling in hetzelfde hoofdstuk zeer gepast. Waarom dan ook het over de vaticinia in § § 19 en 20 vermelde op sympathische droomen over gelijktijdig voorvallende zaken wordt toegepast in § 21, p. 138; waarbij de Schrijver veel oordeel, juistheid en bekendheid met de philosophische scholen aan den dag legt. Zijne zedigheid doet hem zijn gevoelen over het al of niet bestaan dier vreemde droomen niet geheel blootleggen. De arme Prof. wesermann ondergaat, p. 145, eene schampere satyre; welk vermogen den Schrijver niet vreemd schijnt.
Cap. V, de somniorum causis, handelt over de oorzaken der droomen, welke in het ligchaam gelegen zijn.
§ 22, p. 146, leert, hoe de verbeeldingskracht door het ligchaam wordt geprikkeld, waaruit zinbedrog, ijling, krankzinnigheid, heimwee ontstaan. Daar echter vaak de inwerking des ligchaams op de hersenkrachten niet sterk genoeg is om de waarneming der zintuigen te overwinnen, zoo ontstaan akelige droomen vóór en na zielsziekten, van welke zij alleen in graad verschillen. Bondig handelt de Schrijver nu over zinbedrog, ijling en krankzinnigheid, als voortkomende uit eene door het ligchaam geprikkelde verbeeldingskracht, en past (p. 161) daarna hetzelfde op de droomen toe. De in het ligchaam huisvestende oorzaak is dikwijls nog niet vermogend genoeg, om door den wakenden te worden waargenomen, maar werkt reeds op de phantasie van den slapenden. Belangrijk is het dus, wèl te weten, welke prikkels voornamelijk op de hersens werken, en aldus droomen voortbrengen.
§ 23, p. 162. Het bloed, en de wijze, waarop het door het ligchaam gevoerd wordt, heeft den vermogendsten invloed op de hersenkrachten. Alles dus, wat invloed heeft op den
| |
| |
bloedsomloop, even als de veranderde hoeveelheid en menging van het bloed zelf, werkt op de hersenkrachten in het droomen.
§ 24, p. 186, toont den invloed van de zenuwen, vooral van het systema gangliare, op de hersenen. Vandaar ook, dat de toestand der organen, welker functiën van het zenuwknoopstelsel afhangen, zeer in aanmerking komt.
Teregt neemt de Schrijver in deze en de voorgaande § aanleiding tot het verklaren der droomen uit verstoringen der organische functiën, welke op de hersenkrachten werken. De versnelde bloedsomloop, opium, wijn brengen droomen, somnambulismus, voorspellingen voort; hetzelfde doen organische gebreken in de werktuigen van den bloedsomloop. Ook de vermeerderde of verminderde hoeveelheid van het bloed heeft hare uitwerking op de hersenen. Vooral geldt dit van de menging van het bloed. Wij vinden hier eene menigte ziekten aangewezen, waarin het bloed te zeer veneus is, uit welken toestand droefgeestigheid, akelige droomen en de nachtmerrie ontstaan, van welke kwaal eene aardige en korte geschiedenis wordt vermeld. Het arterieuse bloed wekt daarentegen de geestvermogens op; vandaar de weelderige phantasie bij bloedrijke menschen, en hunne menigvuldige droomen. Geen wonder dus, dat de organen der bloedbereiding zulk een' vermogenden invloed uitoefenen op de hersenkrachten, en dat vooral de toestand der longen en van het hart zoo zeer in aanmerking komt, bij de beschouwing der oorzaken van het droomen. Niet alleen echter het bloed, maar ook het systema gangliare kan door prikkeling der hersenkrachten droomen voortbrengen. Hoe naauw is niet het verband tusschen aandoeningen der onderbuiksingewanden, wier functiën door den nervus sympathicus geregeld worden, en de hersenaandoeningen! Hoe kwellend zijn niet de droomen, welke de krankzinnigheid plegen vooraf te gaan! Bekend is het, hoe, in het algemeen, de droomen verschillen naar de hoeveelheid en hoedanigheid der spijzen. - Behalve de overige onderbuiksingewanden, hebben ook de geslachtsdeelen grooten invloed op de hersenen. Ziekelijke aandoeningen derzelve brengen zwaarmoedigheid en akelige droomen voort. - Zoude het ook door den invloed der zenuwen zijn, dat wij in onze droomen van toekomstige ziekten en van den
afloop eener ziekte onderrigt worden? Onze Schrijver tracht zulks door eenige waarnemingen te bewijzen.
| |
| |
§ 25, p. 201. Het zijn echter niet alleen inwendige, maar ook uitwendige oorzaken, welke droomen voortbrengen, door op den slapenden te werken. Immers, bij de altijd voortdurende werking der ziel, geworden ons, gedurende den slaap, niet zelden uitwendige waarnemingen, door het gezigt, of elk ander onzer zintuigen, die, bij eene geprikkelde verbeeldingskracht, nieuwe droomen voortbrengen, of de droomen, waarmede men vooraf reeds bezig was, aanmerkelijk wijzigen.
Wat nu uit al het verhandelde te besluiten is, leert de Schrijver met weinige woorden: De verbeeldingskracht blijft van al de zielsvermogens gedurende den slaap het meest werkzaam. De bovenmatige prikkeling der functiën van het organische leven op de hersenkrachten roept haar vooral in werking. Naarmate nu de verbeeldingskracht verschillend wordt aangedaan, ontstaan gewone droomen, voorspellende droomen, of slaapwandelen. Daar echter de overige zielsvermogens, ook onder den slaap, dikwijls werkzaam zijn, kunnen vaak de droomen tot het leeren kennen der zielshoedanigheden leiden; en omgekeerd, daar wij weten, hoe de toestand der ligchaamsorganen en van derzelver functiën op de hersenen werkt, zoo kan dikwijls de waarneming der droomen den Geneesheer tot het herkennen, voorkomen en genezen van ziekten nuttig en noodzakelijk zijn.
Hoe vele zaken zijn hier in een klein boekdeel behandeld! Veelomvattend was het onderwerp, door den Schrijver gekozen, in welks behandeling hij echter niet te kort schoot. Immers men moet hem prijzen, die, op een zoo ruim veld van daadzaken en gevoelens, met een uitmuntend oordeel en goede keuze, deze wist te toetsen en uiteen te zetten, gene overal tot bevestiging van eigene stellingen juist wist aan te voeren. Hier en daar moge veel, niet altijd met het onderwerp in verband staande, daarbij gehaald zijn, niet overal moge het werk even goed te zamen hangen, het geheel echter geeft een boek, dat door rijke behandeling van het onderwerp leerzaam, door goede taal en stijl aangenaam is. Miscuit utile dulci! Vooral verdient het opmerking, hoe de Schrijver welvertrouwd is met de uitmuntende hoogte der Physiologie, waarvan bijna iedere bladzijde blijken draagt; en tot deze wetenschap behooren toch eigenlijk de droomen. In één woord, wat er ook tot hiertoe over dit onderwerp geschreven of gedroomd moge zijn, het werk van den Heer
| |
| |
fabius heeft, beter dan eenig ander, de droomen uit een psychologisch, physiologisch en semeiotisch oogpunt behandeld, en zal hem zoo wel, als der Utrechtsche Hoogeschole, tot een blijvend sieraad verstrekken. |
|