Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1837
(1837)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 116]
| |
(Vervolg en slot van bl. 63.)
Wat heeft den Heer suringar bewogen tot het schrijven van zijn werk? Laat ons hem deze vraag zelf hooren beantwoorden, uit de Voorrede voor hetzelve gesteld, zonder ons evenwel te rangschikken onder de genen, die zich over des Hoogleeraars voornemen zoo zeer verwonderen. Hij zegt gedreven te zijn door de begeerte om nuttig te wezen; en, in de gelegenheid zijnde, dagelijks de natuur te kunnen raadplegen, meende hij in zijnen pligt te kort te schieten, wanneer hij, zelf leerende, niet zoude trachten anderen te onderwijzen. Maar, bestaan er geene boeken, waaruit de leerling onderwezen kan worden? De Heer suringar noemt er eenige op, na boerhaave, stoll, burserius en j.p. frank. De beide eersten behooren vooral tot dezelve, ook burserius; of het werk van j.p. frank, bij al deszelfs voortreffelijkheid, een geschikt werk voor leerlingen te achten zij, zouden wij den Hoogleeraar in bedenking geven. Men moet met den Schrijver erkennen, dat zijn boeksken klein is van omvang naar de uitgebreidheid der stoffe; maar wie telt bladzijden, wanneer de inhoud weegt? Dat hij met weinig woorden veel en ook veel goeds kan zeggen, heeft hij reeds getoond. Het ontbreekt niet aan werken, en zelfs aan zeer goede, over de Geneeskunde; maar aan zulke, geschikt voor het onderwijs, zijn de laatste tijden arm. Die onderwijst, die het bewezene van den vroegeren tijd gaarne met de vorderingen van den lateren kort en bevattelijk wil voordragen, gevoelt zich te leur gesteld, wanneer hij daartoe eenen leiddraad zoekt. Dit gevoelde de Heer suringar; dit blijkt uit zijne redenering, (bl. VI en VII, Praef.) Der bije gelijk, die reeds vroeg er op uit is om stof te verzamelen, ten einde dezelve later te bewerken, heeft hij geoordeeld met het verledene te mogen woekeren, en tracht hij van het tegenwoordige voordeel te trekken. Het is de schrijfwijze van boerhaave, (aphoristicum dicendi genus) welke hem tot zich getrokken heeft, en die hij zich met regt ten voorbeelde heeft gesteld. Heeft zij niet denzelfden invloed op max. stoll uitgeoefend? Er ligt iets groots in beroemde mannen na te streven, al gevoelt men ook hen niet nabij te zullen komen; iets edels, wanneer men daar rondborstig voor uitkomt. Wanneer een dwerg in | |
[pagina 117]
| |
de voetstappen van eenen reus wil treden, maakt hij zich belagchelijk. De Heer suringar vergeve ons deze aanhaling, uit zijne eigene woorden ontleend. Zulk eene vergelijking of beoordeeling zoude hij evenwel slechts van dwergen in de kunst te gemoet kunnen zien. Eene beoordeeling, naar de wijze zoo als hij die schijnt te verlangen: si prorsus defecerim, non tam turpe erit vinci, quam contendisse decorum, (mag ik niet verwinnen, het zal mij niet tot oneer verstrekken gestreden te hebben) zal zich aan zulk eene onbescheidenheid niet schuldig maken; al trof zij anders ook eene te gevoelige zijde, zonder dit te willen, gevoeliger, dan hare bedoeling was. Maar wie kan tegen te groote prikkelbaarheid! De wijze, hoe hij zijnen arbeid zal aanleggen (pag. IX) en de uitkomst der bewerking toonen, dat hij in het strijdperk met eere kan optreden, en men kan zeggen, dat hij met goed gevolg het veld behouden heeft. Door de keus der aphoristische schrijfwijze zal de stijl van den Heer suringar van zelf beknopt worden. Zijne Therapia generalis prees zich daarenboven nog aan door de overneming van kernachtige uitdrukkingen der beste Schrijvers, die hem waren voorafgegaan. Dit werk kan niet anders dan er bij winnen, wanneer suringar andermaal zich van de eigene woorden van anderen ter staving zijner gevoelens bedient. Wat de geneeswijze betreft, zal elk, die met de werken bekend is, door den Heer suringar opgegeven, hem gaarne toestemmen, dat de genezende krachten der natuur (therapeutices naturalis) steeds op den voorgrond behooren gesteld te worden. Dat het krachtig tusschenbeiden treden soms noodig is, zal elk, die de Geneeskunde niet eenzijdig beoefent, erkennen: dit wil nog niet zeggen, steeds met vergift, ijzer en vuur (veneno, ferro et igne) gereed te staan. Die aan het ziekbed onderwijst, moet zijnen leerlingen een onbepaald vertrouwen in de heelende krachten der natuur weten in te boezemen; hij behoort hun echter tevens de hulpmiddelen der kunst te doen kennen, want ook hare medewerking kan in de meeste gevallen niet gemist worden. De Schrijver zelf wijst er ons heen, met de woorden van een' zijner groote voorgangers. (Praef. p. XI.) Den Heere suringar overlatende, in welke rij hij ons, naar de omschrijving van tissot, gelieft te rangschikken, wenschen wij, dat hij verder moge toonen, in aliorum studiis acquiescendi cupiditas cadere non debeat. (Praef. p. V.) Hij | |
[pagina 118]
| |
denke steeds over grootscher arbeid, (grandiora forsan meditabor. Praef. p. XIV) en volbrenge dien ook, waartoe hem gezondheid en krachten verleend en hij nog lang voor zijne gewigtige betrekking gespaard worde! Het zij nu nog geoorloofd, over het eigenlijke werk van den Heer suringar een enkel woord te zeggen. Geheel daarlatende de verdeeling of rangschikking der ziekten, in dit boek behandeld, wekt het eenige bevreemding, de Phrenitis, volgens gewone wijze, aan het hoofd der ontstekingen in het algemeen geplaatst te zien; nog meer, wanneer men de behandeling van dit onderwerp in het bijzonder nagaat. Minder zoude dit treffen, indien de Heer suringar in zijne Voorrede niet zoo uitvoerig en juist gesproken had over hetgeen men van de ouden niet mag voorbijgaan en hetgeen men van de nieuweren behoort over te nemen. Op de plaats, waar hij staat, waarvan hij zelf getuigt, quo naturam diligenter interrogare possim, (Praef. p. V.) kan hem de gelegenheid niet ontbreken, dit onderwerp zoo naauwkeurig mogelijk na te gaan. Bekend met hetgeen stoll reeds zoo voortreffelijk voorgearbeid heeft, prijzende abercrombie en f. lallemand, en de lezing van andral aanbevelende, dus bekend met zoo veel belangrijks, had dit meerderen invloed op zijne aphoristische beschrijving kunnen en moeten hebben. Er wordt zeker hier, over het algemeen, nog veel onzekers gevonden; de waarnemers verschillen onderling zeer, en sommige gevolgtrekkingen zijn nog gewaagd; men kan op de hersenaandoeningen wel des Schrijvers woorden toepassen, de quibus sub judice lis est; doch men is verder dan, quae non nisi conjecturâ assequi nobis licet. (Praef. p. IX.) Wij hebben suringar's beschrijving der febris nervosa, § 559-579, opzettelijk nagegaan, of hij daar op dit onderwerp mogt teruggekomen zijn; maar, hoe veel voortreffelijks daar gelezen wordt, over dit onderwerp wordt niets belangrijks meer gevonden. Terwijl in § 122, de Phrenitide, staat, dat zij door de nieuweren als ontsteking der hersenen en derzelver vliezen wordt beschouwd, hadden de vliezen om deze reden wel eene afzonderlijke beschouwing verdiend. In § 129 wordt van de ontsteking der arachnoidea gesproken, of nog beter, zoo als dit uit § 136 blijkt, van het onder het spinneweb liggend vaatvlies, de zoogenoemde pia mater. Van de ontsteking van het harde hersenvlies, de zoogenoemde dura | |
[pagina 119]
| |
mater, wordt geen woord gezegd. Hare idiopathische aandoeningen zijn wel zeldzaam; maar om welke reden ook van haar niets gezegd, bij de juiste opmerking der secundaire aandoening der hersenen of hersenvliezen bij andere ziekten? Van wege de gelijkheid van weefsels, kunnen rheumatische ziekten ook de dura meninx aandoen. Terwijl de waarnemingen van bouillaud thans de aandacht zoo zeer bij het hart bepalen, bij den rheumatismus acutus articularis, zoo ziet men desgelijks in enkele gevallen het harde hersenvlies daarin betrokken. Op natuurkundige gronden, de hersenen, in derzelver ware betrekking tot het zenuwstelsel, beschouwende, wordt het toch tijd, hare ontsteking, indien er wezenlijke ontsteking der mergachtige zelfstandigheid bestaat, niet langer met die der zoogenoemde viscera parenchymatosa geheel gelijk te stellen. Indien de Heer suringar nog eenig bezwaar had, de aandoeningen der in den schedel beslotene deelen volgens de nieuwere nasporingen te beschouwen, hij zoude, in navolging van stoll, achter elk hoofdstuk bedenkingen vraagswijze hebben kunnen stellen. De signa pulpae cerebri infl., § 130, cum sympt. infl. membranaceae, loopen op het einde wel zeer ineen, maar toonen bij het begin meerder verschil, dan suringar opgeeft, § 129. Hem toegevende, op het gezag van ballonius en morgagnius (§ 137), dat men bij aandoeningen van het hoofd (hier wordt immers van phrenitis gesproken) niet altijd veranderingen in de hersenen vindt, is dit gezegde meer toepasselijk op die ziekten, welke eene sympathische aandoening van dezelve ten gevolge hebben. Bij ontsteking van de hersenen of derzelver vliezen zal men werktuigelijke veranderingen vinden, mits men slechts naauwkeurig toezie. Men denke hier slechts aan de verweeking der hersenen. Dan genoeg: onze bedenkingen zullen den Heere suringar toonen, dat wij zijne pogingen naar waarde schatten. Geen vitlust, maar zucht tot uitbreiding der wetenschap, doet ons schrijven. Dat de werkzaamheden van den Schrijver daartoe strekken mogen, is onze hartelijke wensch. Hij peinze niet slechts over gewigtiger onderwerpen, maar deele ook de vruchten daarvan mede. Voorspoed bekroone steeds de pogingen van den Medicus speculator, die, naar hetgeen hij schreef, voor geen Doctor umbraticus zal gehouden worden. Omtrent zijn werk en ons geschrijf gelde het | |
[pagina 120]
| |
gezegde van horatius: veniam petimusque damusque vicissim. Wat het Enchiridion van hufeland betreft, zullen wij ons tot eene korte vermelding van den inhoud bepalen. Rec. heeft niet in het bezit der eerste Hoogduitsche uitgaaf kunnen geraken, maar moet zich tevreden stellen, de tweede uitgaaf bij gedeelten te ontvangen. Hij kan dus over het geheele werk nog geen oordeel vellen, dewijl eerst kort geleden hem het tweede gedeelte der tweede uitgaaf ter hand kwam. Derhalve zal hij, wanneer men hem daartoe in staat blijst stellen, elke afdeeling of kort vermelden, of de beoordeeling van de overige afdeelingen der Nederduitsche uitgaaf uitstellen tot dat het geheele werk zal voltooid wezen, wanneer hij op den inhoud van het geheel zal terugkomen. Intusschen, afgaande op hetgeen van dit Enchiridion medicum reeds het licht ziet, houdt hij het voor een zeer bruikbaar handboek, hetwelk den jongen kunstoefenaar veilig vergezellen kan. Hufeland heeft zich bij zijn leven steeds als een gematigd Leeraar en Geneesheer doen kennen. Hij vergat niet het goede uit de vroegere dagen, en hij veronachtzaamde de voortbrengsels van zijnen tijd niet. Wanneer in dit boek wezenlijk de vruchten en resultaten zijner artselijke loopbaan bevat zijn, dan kunnen deze goed en nuttig bevonden worden. Het zal waarschijnlijk met vrucht door Leerlingen en Leeraren gebruikt kunnen worden, vooral door de genen, welke buiten de Akademiën ter uitoefening van Genees- en Heelkunde gevormd moeten worden. Ook voor jeugdige Officieren van Gezondheid zal het nuttig kunnen wezen, als die in hunne betrekking, vooral bij de tijdsomstandigheden, waarin wij verkeeren, geenen grooten voorraad van boeken bij zich kunnen hebben. Dit kan men reeds bij voorraad aannemen, dat zij uit dit boek doelmatiger leiding zullen kunnen verkrijgen, dan uit de Fransche leerstelsels en boeken van den lateren tijd, door wier vertaling men zoo zeer op deze kunstoefenaars heeft trachten te werken, om de zoogenaamde Medécine physiologique ingang hier te lande te doen krijgen. Ook zal dit werk hoogstwaarschijnlijk de Ziekte- en Geneesleer van consbruch, doorgaans niet minder eenzijdig, beter vervangen. Zulke kernachtige hulpmiddelen, als boerhaave, albinus en stoll hebben nagelaten, zullen niet ligt in eene andere dan de Latijnsche taal geschreven worden. Het | |
[pagina 121]
| |
goede in de nagelatene werken van wijlen joannes oosterdijk schacht en n.g. oosterdijk bestaat slechts voor die der Latijnsche tale magtig zijn. Slechts voor dezen heeft de Hoogleeraar suringar geschreven. Er blijft evenwel tot dusverre nog eene groote behoefte onvervuld. Mogt het onderhavige werk hierin voorzien! Aanvankelijk mag men er eene goede verwachting van koesteren. Men vindt in deze eerste afdeeling: Natuur en Kunst, Physiatrica, onder het opschrift: De natuur geneest; de arts behandelt de ziekten, bl. 1-6. Herkenning van het voorwerp der genezing, Diagnostic, bl. 7-66. Behandeling der ziekten, bl. 67-73. Meer derhalve, dan enkel ziektebeschrijving en geneeskundige voorschriften (recepten.) Eene andere afdeeling begint met het opschrift Praktijk; verder: Spreuken en algemeene regelen voor beginnende Practici. Deze regelen worden (bl. 83) besloten met hetgeen hufeland bij het begin zijner praktijk in zijn dagboek schreef: Des menschen lijden te verzachten,
Daarvan het grootst geluk te wachten,
Een trooster, helper hier te zijn;
God! laat mij dit, bij alle zorgen,
Bij 't leed des daags, bij elken droeven morgen,
Geroerd gevoelen, steeds bereid
Tot troost en hulp en menschlijkheid.
Van hier af beginnen nu de ziektebeschouwingen, volgens de door hufeland aangenomene verdeeling, met de eerste klasse, heete koortsen, febres acutae, febres continuae; hare beschrijving wordt in dit gedeelte voortgezet tot de gele koorts, het zwarte braken. Wij hopen bij eene eerstvolgende gelegenheid hierop terug te komen. Dit gedeelte gaat niet zoo verre als de Hoogduitsche erste Lieferung. Mogt het geheel niet te zeer gesplitst worden, opdat de prijs niet te zeer van het oorspronkelijke verschille! De Uitgever zoude daardoor schade lijden, in plaats van winst bejagen. De uitvoering is anders goed, en ook van deze zijde het werk der aanbeveling waardig. |
|