weert. Zouden niet vele Spanjaarden hunne ware gevoelens in het staatkundige voor den liberalen Engelschman geheim hebben gehouden, of zelfs het tegendeel voorgewend van hetgene zij dachten? Wordt dit door den gang der gebeurtenissen in Spanje niet waarschijnlijk? En zou men, behalve eenige oud-adellijke familiën en eenige geestelijken, benevens de monniken en het graauw, ook niet vele lieden uit den fatsoenlijken middelstand, buiten de Baskische Provinciën, tot die partij mogen rekenen? Of hoe komt het anders, dat Don carlos zich, ook bij de krachtigste inspanningen der Constitutionélen, heeft weten staande te houden, en eindelijk, tot op het nu voorgevallene met Bilbao, in plaats van te worden teruggedrongen, overal aanvaller en doorgaans overwinnaar geworden is? Echter, wij erkennen het, de onderlinge verdeeldheid tusschen Christino's en heethoofdige Liberalen kan veel tot den voorspoed van Don carlos hebben medegewerkt. Hierbij komt de dapperheid en bekwaamheid zijner Veldoversten, tegenover de laf heid, werkeloosheid en het verraad welligt der Generaals, in dienst der Koningin. Maar, zoo alle beschaafde lieden tegen Don carlos zijn, hoe komen dan de militaire talenten zoo aan zijne zijde? Of zijn de liberale Veldoversten welligt zoo werkeloos en schijnbaar bevreesd voor den strijd, omdat zij op hunne troepen niet kunnen rekenen? Dit zouden wij bijna vermoeden: doch zoo dit de reden is, dan bewijst het veel tegen het heerschende van de constitutionéle denkwijs in het oorspronkelijk door de natuur gezegende, maar door partijschappen verscheurde en meer en meer ongelukkig wordende Spanje.
Het minder uitgebreide werkje over Algiers, naar de nieuwste berigten, hebben wij desgelijks met genoegen gelezen. Moeijelijk is het, over de waarheid aller opgaven, in de bijzonderheden, te oordeelen. Daartoe zou men, in de laatste tijden, zelf te Algiers een' geruimen tijd hebben moeten vertoeven; maar de mededeelingen bezitten eene maat van innerlijke waarschijnlijkheid, die in het algemeen weinig reden tot twijfeling overlaat. Wij verheugen ons dus ook over de vertaling van dit oorspronkelijk Duitsche werkje, waarin, zoo zulks niet het werk des Overzetters is, ook aan de Nederlanders zoo veel regt wordt gedaan; maar wij wenschten, dat uitdrukkingen als eene espèce de paix, voor eene soort van vrede, en vooral het telkens voorkomende Corsaren