| |
Verhaal van eenen tweeden Zeetogt, en van verscheidene Landreizen, in de Noordpool-gewesten, ondernomen tot opsporing eener noordwestelijke doorvaart, door Sir John Ross, Kapitein ter zee, enz. Uit het Engelsch vertaald door J. Olivier, Jz. Iste en IIde Deel. Te Zutphen, bij W.J. Thieme. 1836. In gr. 8vo. Te zamen XL en 623 bl. f 7-50.
Wanneer men het belang der ontdekking eener doorvaart door de Pooizee, om het Noorden van Amerika heen, afmeet naar het nut, dat koophandel en zeevaart er van zouden kunnen trekken, dan is het niet te ontkennen, dat dit belang niet kan opwegen tegen de tallooze ontberingen, op- | |
| |
offeringen en gevaren, waaraan de moedige ondernemers dier ontdekking zich meermalen hebben blootgesteld; te minder, daar, zoo als onze Schrijver met regt opmerkt, niemand ligtelijk de doorvaart in het vervolg zoude willen beproeven, ‘gesteld al eens, dat wij het geluk mogten hebben, die thans werkelijk te ontdekken.’ Uit dit oogpunt alzoo is het niets meer en niets minder dan dwaze roekeloosheid, eigen en anderer leven op het spel te zetten voor de glorie eener misschien schitterende, maar toch in den grond nuttelooze onderneming. Kan het, zou men zeggen, een verstandig mensch in de hersenen komen, om de glorie alleen van iets gevonden te hebben, dat tot hiertoe onbekend was, eene koude te tarten, die men zich op onze breedten naauwelijks verbeelden kan; door ijsgevaarten te boren, waarvan twee krachts genoeg zouden hebben, om eene gansche vloot te pletteren te nijpen; de onherbergzaamste oorden der wereld te bezoeken, en onder duizend gedaanten den dood onder de oogen te zien!
Maar daar is ook eene andere - men zou mogen zeggen, hoogere - beschouwing der zaak. Bij iedere ontdekking moet - het kan niet missen - de kennis der Natuur, en alzoo het schoonste vak van menschelijke kundigheden, oneindig winnen. De aardrijkskundige (niet de bloote opteller van landen en volken en derzelver bevolking, maar de onderzoeker van de natuurlijke gesteldheid des aardbols) stelde sedert lang in de oplossing van het vraagstuk eener noordwestelijke doorvaart het levendigste belang, en verwachtte daarvan de oplossing eener menigte vragen. En ligt er ook niet iets geestverheffends in het denkbeeld, dat de mensch zich heeft toegerust met de wetenschappen en kundigheden, die hem in staat stellen, aan de barheid van het klimaat en de ongunst van de natuur onverschrokken het hoofd te bieden, en gevaren te overwinnen, welke te trotseren te meer het gemoed verheft, naarmate de zegepraal over de elementen te duurder gekocht is. Uit het eerste oogpunt de reis beschouwende, die in dit werk beschreven wordt, zonden wij meenen, even kleingeestig te zijn, als de man was, dien wij eens in goeden ernst hoorden beweren, dat de onkosten, aan herschel's beroemden veertigvoetigen Teleskoop besteed, even goed in het water hadden kunnen gesmeten worden, omdat het werktuig dienen moest tot het kijken naar sterren, bij welke niemand eenig belang heeft, en zonder
| |
| |
welker kennis men zeer wel gezond en gelukkig leven kan! Die man zou in de onderhavige reis ook al niet veel belang gesteld hebben. Daar wij echter van onze lezers eene andere verwachting hebben, zullen wij van het werk eenig verslag geven.
Kapitein ross werd reeds eenmaal vroeger, wij meenen in 1818, met de Isabella, in gezelschap van Kapitein parry, (met den Alexander) door de Engelsche Regering op ontdekkingen in Straat-Davis en de Baffinsbaai uitgezonden. De eerste bevestigde de ontdekkingen, vroeger gedaan door den Zeevaarder, naar wien de evengenoemde baai haren naam draagt, en voegde er eenige nieuwe ontdekkingen bij, waarvan die der Eskimo's op 76o N.B. en de Lancaster-sond de voornaamste waren. Op die reis echter was of werd ross reeds van gevoelen, dat de gezochte doorvaart niet bestond. De latere (tweede) reis van parry is uit zijn reisverhaal en dat van den Scheepschirurgijn fisher, beide in onze taal overgezet, ook bij ons genoegzaam bekend, en 's mans derde (1822-1825) en vierde (1827) reis deden weinig af. ‘De slotsom van alle deze reizen (zegt Kapt. ross, Inleiding, bl. XXII, na een verslag van de vroegere ondernemingen van dezen aard) bewijst, dat men in de ontdekking ‘en verkenning der kusten tusschen Groenland en Azië trapsgewijze vorderingen had gemaakt; zoodat, toen ik mijne laatste reis, in 1829, ondernam, er niet meer dan 150 Engelsche [47 geographische] mijlen aan de westzijde, bij de Behringstraat, en 500 zulke [177 geographische] mijlen aan de oostzijde, tusschen kaap Garry en kaap Turnagain [Keer weer], onbezocht waren gebleven.’ Het is uit de nieuwspapieren algemeen bekend, dat onze reiziger in 1829 noordwaarts opzeilde, en dat zijn langdurig wegblijven deed vreezen, dat hij nimmer weder teregt zou komen; weshalve Kapt.
back werd uitgezonden om hem op te zoeken, doch dat de moedige ross zijn vaderland eindelijk gelukkig weder heeft bereikt. De gevolgen zijner reize bestaan ‘in de ontdekking van het Koning-Willemsland, van de landengte en het schiereiland Boothia, van de westelijke zee Koning-Willem, en van de ware ligging der Noordpool (? of bedoelt de Schrijver de magnetische Noordpool?); en dat, met betrekking tot het vinden eener noordwestelijke doorvaart, het volkomen bewezen is, dat er door de straat van den Prins-Regent, en be- | |
| |
zuiden de breedte van 74o geene zoodanige doorvaart bestaat. Ook heeft deze reis verscheidene belangrijke waarnemingen betrekkelijk het magnetismus, de natuurlijke historie en andere takken der wetenschappen opgeleverd.’ Om dit alles in de bijzonderheden te weten, moet men het werk zelf lezen. Wij moeten ons, zoo als van zelf spreekt, bepalen tot eenige dingen, welke wij ons onder het schrijven van dit verslag herinneren.
De uitrusting. De vroegere reis van ross had hem bekend gemaakt met vele voorzorgen, die men nemen moest, om in staat te zijn tot het varen om de Noord en het overwinteren in de Poolgewesten. De reis werd ondernomen met de Victory, een sterk gebouwd schip, van geringen diepgang, dat ook van eene stoommachine was voorzien, doch over welker gebreken, ja geheele onbruikbaarheid, hier herhaalde en luide klagten worden aangeheven; hetgeen te meer jammer is, omdat de Bevelhebber van oordeel was, dat juist een stoomvaartuig het beste middel was, om in de ijszeeën met gelukkig gevolg ontdekkingen te doen en snelle vorderingen, gedurende de weinige zomerweken, te maken. Overigens bestond de expeditie oorspronkelijk uit drie schepen, waarvan het tweede, de John, bestemd tot proviandschip, ten gevolge eener muiterij onder het scheepsvolk achterbleef, en zijne lading op de Victory overscheepte; en het derde, de Krusenstern, op sleeptouw. Leeftogt en scheepsvoorraad werd voor langen tijd medegenomen. Van instrumenten waren zij ruim voorzien. Het eenige, waarvan geene melding gemaakt wordt, zijn inclinatie-naalden voor de magnetische kracht. Bovendien leende het Gouvernement een aantal zeer bruikbare boeken en instrumenten, die op vroegere dergelijke togten waren gebruikt geworden. De onderneming geschiedde voor rekening van een bijzonder persoon, den Heer booth. Het Parlement had toen reeds de vroegere uitloving der premie van 20,000 £ St. voor de ontdekking eener N.W. doorvaart ingetrokken.
Van de lotgevallen der togtgenooten kunnen wij natuurlijk weinig zeggen. Dit gedeelte is voor geen uittreksel vatbaar. De Bevelhebber vindt alle reden, om zijne Officieren en manschappen hoogelijk te roemen, en zijn neef, james clark ross, eerste Officier, maakte zich vooral zeer verdienstelijk, inzonderheid door het doen van landtogten in de noordelijke gewesten. De gezondheid der bemanning liet
| |
| |
niets te wenschen over, en van het scorbut, dien geesel van langdurige zeereizen, had men weinig last. Men schikte zich goedwillig in alles, zelfs, wat van hunne beschaving getuigt en met Hollandsche matrozen niet heel gemakkelijk gaan zou, naar het intrekken der uitdeeling van sterken drank; iets, waarvan ross den gunstigen invloed op de gezondheid en werkzaamheid in het hooge Noorden duidelijk bespeurde; hetgeen eene wederlegging is van het verkeerde begrip, alsof rum en brandewijn goede middelen zouden wezen tegen de konde. De voeding was overigens allerdoelmatigst ingerigt. En door de voortreffelijke inrigtingen, die men bij het naderen van den winter gemaakt had, was het, dat men aan boord geen den minsten last van koude noch van vochtigheid had, maar bij drooge lucht eene temperatuur van 45o à 50o kon onderhouden, welke dan ook de doelmatigste geacht werd. Van de Eskimo's hadden zij vele dienst, zoo tot het wijzen van den weg bij landtogten, als tot het inruilen van versche vleesch- en vischspijzen tegen vijlen, messen en dergelijke voorwerpen. De tijd werd doelmatig verdeeld en allezins nuttig doorgebragt. In den winter hield men elken avond onderwijs in het lezen, schrijven, rekenen, de zeevaartkunde enz. De Zondag werd zooveel mogelijk, naar het gebruik bij de Engelsche zeemagt, dat ook bij ons wel beter mogt nagevolgd worden, godsdienstig gevierd; en Kapt. ross denkt edel genoeg, om daaraan niet het minst den goeden geest en b.v. het onthouden van vloeken zijner equipage toe te schrijven. Met één woord, zij hadden geene behoefte aan de tijdkortingen, in de reis van parry beschreven.
Natuurkundige en andere waarnemingen werden niet verzuimd. Maansdoorgangen en sterrebedekkingen dienden tot het verifiéren der lengte; zelfs werd een observatorium bij het winterverblijf aangelegd. De waarnemingen aan Barometer en Thermometer werden, zoo als van zelf spreekt, zorgvuldig aangeteekend. Van naturalia legde men eene verzameling aan. Noorderlichten werden veelvuldig gezien en beschreven. Had Kapt. parry bevonden, dat het geluid zich op die hooge breedten verder voortplantte, dan in onze streken; ross deed proeven op deszelfs snelheid, maar kon, door het groote verschil der uitkomsten, desaangaande niets zekers bepalen. De watergetijden waren uiterst ongeregeld, zoo wat de rigting, als wat den tijd en de hoogte
| |
| |
aangaat. Als een merkwaardig weêrkundig verschijnsel werd bevonden, dat de koudste dagen altijd plaats hadden omstreeks den tijd van volle maan of kort daarna, en dat onmiddellijk na het kwartier de temperatuur doorgaans het hoogste was. Zij namen ook waar, dat de hoogste temperaturen met noordoostelijke winden, en de laagste met de zuidelijke plaats vonden. Dit was juist het tegendeel van hetgeen men verwachten zou, en ook vroeger ondervonden werd. Het werd toegeschreven aan ondersteld open water in het Noorden en vaste ijsmassa's in het Zuiden. Maar wij kunnen alles niet opnoemen.
En wat nu den vorm dezer reisbeschrijving aangaat, het is een eenvoudig dagverhaal. Aan de eene zijde heeft dit veel voor, maar ook aan den anderen kant het een en ander tegen zich. Het geeft b.v. aanleiding tot vele herhalingen, als: ‘De Zondag werd heden, als naar gewoonte, godsdienstig gevierd.’ ‘De storm belette heden het volk in de opene lucht te werken.’ ‘Het sneeuwde heden met sterken wind,’ enz. Zeer schrandere aanmerkingen over vele onderwerpen ontbreken echter niet, en met moeite wederhouden wij ons van het aanvoeren van enkele stalen hiervan.
Bedenkingen en aanmerkingen hebben wij niet zeer vele. De voornaamste betreft de kaart in verband tot het reisverhaal zelf. Ondanks alle zorgvuldigheid, is het ons op vele plaatsen niet gelukt, er regt wijs uit te worden; hetgeen hier en daar niet anders dan de schuld, of van de kaart, of van het verhaal wezen kan. Vele plaatsen, in het laatste genoemd, worden op de eerste niet aangewezen, niettegenstaande dezelve tot verwarring toe met namen overladen is, van welke zeer vele in het derde of laatste Deel vermeld zullen moeten worden, of anders hier niet behoorden. Met de opgegevene Lengte en Breedte kan men op de kaart dikwijls ook niet teregt. ‘Zij waren,’ staat Deel II, bl. 201, ‘langs de kust westwaarts gereisd tot 90o Lengte, of omtrent 150 mijlen ten westen van ons tegenwoordig bestek.’ En het schip lag (Deel I, bladz. 259) 92o 1′ 6″ Lengte bewesten Greenwich; derhalve is het aangehaalde punt niet westwaarts, maar oostwaarts. Doch neen! zij waren wel degelijk in eene westelijke rigting voortgereisd; maar de lengtebepaling deugt alzoo niet. Kaap Culgruff staat op de kaart bij Matty-eiland. Volgens het reisverhaal moest dezelve gevonden worden bij het ‘verste punt door den Komman- | |
| |
deur ross bereikt;’ alzoo meer dan 2o westelijker. Dezelfde Officier is (Deel II, bladz. 142) 0o 38′ 33″ bewesten het schip, en op de volgende bladzijde bepaalt hij naauwkeurig de plaats, waar hij zich bevond (het is dezelfde), op 19o west van het schip. Het laatste is buiten bedenking eene misstelling. Eene drukfout zal ook Deel II, bladz. 172, ouderliefde voor kinderliefde
of ouderlijke liefde zijn. Wat is: het schip was bijna perpendiculair? Deel II, bl. 250. Het opschrift boven Hoofdstuk 27 lezende, verwachtten wij ‘waarnemingen tot bepaling van het verschil in hoogte tusschen de oostelijke en westelijke zeeën,’ alsmede ‘miswijzing der magneetnaald en groote sterkte der magnetische kracht,’ maar vonden niets hiervan. Over het geheel vonden wij weinige of geene magnetische waarnemingen. Een paar aanteekeningen op de kaart doen ons echter vermoeden, dat wij dezelve in het laatste Deel, ‘dat spoedig volgen zal,’ zullen aantreffen.
Vertaler en Drukker verdienen lof. |
|