naaste oorzaak des slaaps, meer van de verwijderde oorzaken. Gewoonte, vermoeijenis, verstrooijing, verveling, een overvloedige maaltijd, sterke koude, een koud bad, wijn, een matige bijslaap, ziedaar zoo vele oorzaken, welker invloed de Schrijver ontwikkelt. De slaapverwekkende kracht der narcotica, maar vooral van het opium, wordt daarna met oordeel en kennis van zaken aangetoond, hoewel wij daarbij van de onlangs ontdekte codeïne geen gewag gemaakt vinden. Ook de ziekten, welke zoo dikwijls slaap voortbrengen, komen bij den Schrijver in aanmerking. Met dit alles echter blijft de natuur van den slaap onverklaard.
§ 3, p. 26, geeft ons eene beschouwing van het organische leven, als minder werkzaam gedurende den slaap. Bij groote duidelijkheid en beknoptheid, is welligt de wederlegging van hen, die de dierlijke warmte gedurende den slaap verhoogd rekenen, eenigzins spotachtig. De physiologie van het organische leven is den Schrijver niet te ontzeggen, die door eigene vroedkundige opmerkingen zijne stelling mede bewijst.
§ 4. p. 30. Ook de werking van het animale leven is in den slaap verminderd. Immers gedurende denzelven worden de hersenen en het ruggemerg gevoed. De Schrijver volgt hierin de meening van neumann, en neemt daarbij de betrekking van den algemeenen bloedsomloop, vooral in de borst, tot de hersenen en den slaap in aanmerking, waarover later (Cap. V) nog uitvoeriger.
§ 5, p. 33, over de wederkeerige werking van ziel en ligchaam in den slaap, bevat eene korte uiteenzetting der verschillende gevoelens, waarbij de werken van muller en weber met vrucht gelezen zijn.
§ 6, p. 38, handelt over het psychische leven gedurende den slaap. De droom van zwingli is met juiste keuze hier bijgebragt, zijnde deze classiek, en uitmuntend geschikt, om aan te toonen hetgeen de Schrijver wil.
Cap. II, de somniis vulgaribus, is geheel aan de gewone droomen gewijd.
§ 7, p. 40. relatio somnum inter et somnia. De Schrijver begint met te bewijzen, dat alle de vermogens der ziel, ‘si claram et distinctam sensuum perceptionem excipimus,’ gedurende den slaap kunnen werken. Onze ziel is ook in den slaap altijd werkzaam; en echter kunnen de vermoeide zielskrachten door den slaap hersteld worden. Ten aanzien van