Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1837
(1837)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijProeve van een Handboek voor jonge lieden, tot godsdienstig bestuur van iederen dag van het jaar, volgens eene daarbij opgegevene Bijbelspreuk. Door A.B. van Meerten, geb. Schilperoort. IV Deelen. Te Zaltbommel, bij J. Noman en Zoon. 1836. In gr. 8vo. Te zamen 732 bl. f 7-20.De aard van dit Handboek is uit den titel duidelijk genoeg. Het komt naast aan de Aanleiding tot huiselijke Godsdienstoefening van Prof. clarisse, en het Dagboek bij den Bijbelschen Almanak; doch de vertoogjes zijn veel korter (elk slechts twee bladzijden), en de inhoud meer bepaald voor jonge lieden ‘tusschen de 12 en 18 jaren.’ Die den onderhoudenden stijl van Mevr. van meer ten kent, en meer van hare godsdienstige geschriften gelezen heeft, twijfelt er niet aan, of dit Handboek bevat zeer veel nuttigs en schoons. Dat het in de eerste plaats geschreven werd voor hare leerlingen, erkent zij in het Voorberigt, en verrraadt zich sterk in sommige vertoogen, b.v. 3 Januarij. | |
[pagina 58]
| |
Echter verdient het werk, ook in algemeener kring, van vele zijden aanprijzing. De keus van teksten en onderwerpen is over het geheel gelukkig. Van jaargetijden, Christelijke feesten en andere gedenkdagen is oordeelkundig partij getrokken; b.v. 18, 21 en 24 Junij, 24 Augustus, 6 December, om geene meerderen te noemen. Het verwonderde ons eenigzins anderen te missen; zoo vonden wij den 31 October geen woord van de Kerkhervorming. Ook zouden aanhalingen van toepasselijke coupletten uit Psalm- en Gezangboek aan het slot van ieder vertoog geen onaangenaam toevoegsel geweest zijn. Boven het vertoog van 10 September: onnadenkendheid onder het gebed, zouden wij liever Matth. VI:7a: Als gij bidt, zoo gebruikt geen ijdel verhaal van woorden, als tekst geplaatst hebben, dan Luc. XXIV:30: En hij (jezus) nam het brood en zegende het. Het opschrift boven het vertoog van 17 October: God, is zeer onbepaald en ondoelmatig. En wie zou in Psalm CXLVII:17: hij werpt zijn ijs daarhenen als stukken, eene aanbeveling van voorzigtigheid (25 Januarij) zoeken, die niet weet, dat het vertoog over het schaatsenrijden loopt? De vertoogen van 16 Januarij en 20 Februarij zijn beide beschouwingen van den Sterrenhemel. Gaarne hadden wij een van deze beide onmiddellijk vóór 5 Januarij: wat is Sterrewigchelarijkunde? (tekst Matth. II:2, ook al vreemd gekozen) geplaatst gezien. Maar ongevoelig zouden wij, tegen onze bedoeling, de waardige Schrijfster gaan berispen; het aanwijzen van weinige vlekjes zij haar een bewijs, dat wij dit geschrift met opmerkzaamheid gelezen hebben. Als drukfouten teekenden wij aan: Deel I, bladwijzer, zijn de teksten van 10 en 11 Januarij omgekeerd geplaatst, en op den 4 Januarij in den bladwijzer staat Joh. III:2b., moet zijn 3 Joh. 2b., Deel IV, bladz. 113, staat 19, lees 26 November. Meerdere herinneren wij ons op dit oogenblik niet. Kortom, de Schrijfster, die het werk aan hare kostleerlingen heeft | |
[pagina 59]
| |
opgedragen, heeft hare opgenomene taak, over 't geheel, gelukkig volbragt. Maar met dat al bevalt ons in het algemeen de inrigting van zulke Handboeken minder. Het is trouwens bepaald slechts voor één eenig jaar juist geschikt. Dit laat zich inzonderheid bemerken op de zon- en veranderlijke Christelijke feestdagen; hier onder anderen ook op 1 October. Dit neemt nu de bruikbaarheid in andere jaren niet geheel weg, maar maakt toch, dat men het vertoog b.v. van 1 April niet jaarlijks op dien dag kan gebruiken, en dus tot eenige verschikking genoodzaakt is. Maar, behalve dat, de Schrijfster zegt met regt: ‘Het kan niet anders, of de een of ander uwer zal wel eens een vertoog ontmoeten, minder geschikt naar zijne behoefte op dien dag. Legt het daarom niet verdrietig ter zijde, en denkt niet: wat heb ik nu daaraan? Er zal nog wel altijd iets in zijn, waaruit gij wat nuttigs zult kunnen leeren, en het is in allen gevalle altijd eene spreuk uit het woord van God; en geene daarvan is vergeefs geschrevenGa naar voetnoot(*). Zijt gij dan nog niet voldaan, zoekt u dan daarna een onderwerp, hetwelk beter past bij uwe tegenwoordige stemming.’ Zoo kan ook een vertoog over fraai weder op eenen regendag vallen, en omgekeerd. En om er nog dit bij te voegen, hoe vele dagen doen eene bepaalde strekking van het vertoog verlangen! Men neme den verjaardag der jeugdige lezers en lezeressen; die hunner ouders en dergelijke. Alle deze bezwaren zijn niet wel weg te nemen, maar toch, dunkt ons, wel veel daarvan. Naar ons denkbeeld behoorde men niet van 1 Januarij tot 31 December voort te gaan, maar liever het Handboek in twee afdeelingen te splitsen. Het eerste gedeelte bevatte alle bijzondere vertoogen, niet naar den dag des jaars, maar naar de gelegenheid gerangschikt; b.v. de lijdensweken; goede vrijdag; de aanneming tot lidmaat; verjaardag; vaders | |
[pagina 60]
| |
(moeders) jaardag; na een onweder; na een' dag van teleurstelling in gehoopt vermaak; de eerste dag der vacantie; bij het ziekbed eener vriendin; de sneeuw; de prijsuitdeeling en meerdere dergelijken: terwijl de tweede afdeeling algemeene vertoogen zou kunnen behelzen. Rec. gelooft niet, dat de waardige van meerten dit denkbeeld geheel verwerpelijk zal achten. Zelfs ware het misschien geen onnuttig bijvoegsel tot dit werk, er eenige bijzondere gelegenheidsvertoogen voor hare jeugdige lezers en lezeressen, gelijk: mijn verjaardag en dergelijken, op te laten volgen, tot afzonderlijke lectuur op die dagen. Het hier aangekondigde werk stichte intusschen veel nut. Het behoort tot die, van welke wij eenen goedkoopen druk in klein 8vo. wel - gelijk van anderen, die aldus verschijnen, niet - wenschen zouden. |
|