Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1837
(1837)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 49]
| |
Boekbeschouwing.Het Wezen en de Geschiedenis der Hervorming, voornamelijk in Duitschland en Zwitserland, in verband beschouwd met de verschijnselen in onzen tijd. In Voorlezingen door Dr. K.R. Hagenbach, Hoogleeraar te Bazel. Uit het Hoogduitsch vertaald. Iste Deel. Met eene Voorrede van J. Clarisse, Hoogleeraar te Leiden. Te Rotterdam, bij van der Meer en Verbruggen. 1836. In gr. 8vo. 360 Bl. f 3-30.Onder de veelvuldige schriften over de Kerkelijke Geschiedenis verdient dit werk eene vereerende plaats. Ter aanprijzing van hetzelve, die het inderdaad waardig is, loopt de Voorrede van Prof. clarisse over het nut van de beoefening der Kerkelijke Geschiedenis, ook voor den ongeletterden, maar in de zaak van het Christendom belangstellenden Christen. Uit hagenbach's VoorwoordGa naar voetnoot(*) blijkt, dat het Redevoeringen of Voorlezingen zijn, na de ramp van Bazel, in den winter van 1833-1834, op Zaturdag-avonden, tot bemoediging van vrienden uitgesproken, waarin de hoofdzaken der Duitsche en der Zwitsersche Kerkhervorming in wederkeerig verband tot elkander beschouwd worden. - Wij zullen den inhoud zoo beknopt mogelijk opgeven, om hierdoor onzen Lezer over de waarde des werks des te beter te doen oordeelen. Voorlezing I handelt hoofdzakelijk over aanleiding, doel en plan dezer Redevoeringen, vooral met het oog op de tegenwoordige staatsgesteldheid van Zwitserland in het algemeen, en van Bazel in het bijzonder. De Schrijver zal zich (volgens bl. 15) niet op het zuiver | |
[pagina 50]
| |
wetenschappelijke, maar op het praktische standpunt plaatsen, en het beschouwde van den verleden tijd op den tegenwoordigen, bepaaldelijk op zijne naaste burgerlijke en kerkelijke betrekkingen, toepasselijk maken, en ter onderrigting, zedelijke opwekking, opbeuring of waarschuwing voorstellen. - Voorlezing II geeft eene nadere bepaling van het begrip der Hervorming en derzelver Geschiedenis, namelijk in het tijdperk van 1517, toen luther zijne stellingen aansloeg, tot aan 1555, of het einde dier eigenlijke Geschiedenis, ten minste in Duitschland, door den zoogenaamden Godsdienstvrede; en, daar zij in betrekking tot de vroegere Kerkelijke Geschiedenis staat, wordt hiervan eene korte, maar zeer lezenswaardige schets gegeven, om te doen zien, ‘waarop zij betrekking heeft, hoe de behoefte aan dezelve is toegenomen, en hoe zij van de verschillendste kanten reeds bij voorraad bewerkt geworden is.’ - De drie volgende Voorlezingen bevatten de, zoo als de Schrijver het noemt, negative voorbereiding tot de Hervorming, dat is die, welke ontstond door de ontaarding en verderving; en wel Voorlezing III de ontwikkeling der Hierarchie en des Pausdoms, bijzonder sedert den tijd van gregorius VII, benevens die gebeurtenissen en inrigtingen, welke tot de geheele vorming der kerkelijke Univerzeel-Monarchie hebben bijgedragen. Voorlezing IV geeft ‘de voorstelling der misbruiken, zoo als zij zich, onder den invloed van ditzelfde Pausdom, in leer en eerdienst,’ en Voorlezing V ‘zoo als zij zich in volksgeloof en zeden hebben geopenbaard.’ - Het schijnt ons der moeite waardig, tot eene proeve van des Schrijvers heldere en liberale denk- en beschouwingswijze, iets uit het begin der 4de Voorlezing (bl. 90-93) hier over te nemen: ‘Er bestaat eene wijze van de Geschiedenis te beschouwen, welke het zichzelve en anderen daardoor gemakkelijk maakt, dat zij slechts onverbondene beelden aan elkander voegt, zonder verdeeling van licht en schaduw, met schitterende kleuren de tegenstel- | |
[pagina 51]
| |
lingen afmaalt, en ons eenen bestendigen strijd tusschen hemel en hel voor oogen stelt. De verbeeldingskracht schept in zulke voorstellingen behagen, doch het navorschend verstand blijft onbevredigd. En desniettegenstaande is deze wijze van geschiedbeschouwing vaak op de geschiedenis der Kerk en der Hervorming toegepast.’ - ‘Niet moeijelijk zou het dus ook mij gevallen zijn, u in de laatste ure de verschijnselen in het Pausdom, door het zamenvlechten van het afschuwelijkste en vreeselijkste, dat de geschiedenis der middeleeuwen oplevert, in een hatelijk daglicht te stellen, en ik had mij veelligt daardoor, op eene gemakkelijke wijze, of den roem van eenen ijverigen Protestant, of toch ten minste van eenen levendigen en kortswijlenden verhaler kunnen verwerven. Doch het schetsen van dergelijke grove fresco-beelden houde ik voor eene lage zegepraal der historische kunst. Liever ondernam ik de moeijelijker taak, om eene zooveel mogelijk getrouwe schets van mijn onderwerp, met deszelfs licht- en schaduwzijden, te ontwerpen, en het geheel met deszelfs deelen allengs voor uwe oogen te doen geboren worden; en ook thans, indien ik het onderneme u de misbruiken voor oogen te stellen, die onder den invloed van het Pausdom in leer en eerdienst zijn ingeslopen; indien ik, met één woord, het onderneme, over het Catholicismus tot u te spreken, moet ik het als eene gunst afsmeeken, om op eene dergelijke vredelievende wijze de zaak grondig te mogen onderzoeken. - Men zou zich van den aard van het Catholicismus een geheel verkeerd denkbeeld vormen, indien men geloofde, dat, tot den tijd der Pauselijke alleenheersching toe, de leer van het Evangelie in hare volle zuiverheid is bewaard gebleven, en dat toen een sluw priester, of cene kaste van priesters, den lichtenden kandelaar van het Evangelie omgestooten, en eene bedriegelijke nachtlamp in de plaats gesteld hebbe. Doch veel meer is het zuivere licht | |
[pagina 52]
| |
reeds langen tijd te voren verduisterd geweest, en in dit bedriegelijke schemerlicht groeiden de Bisschoppen en Pausen zelve op. Zij zogen de valsche begrippen van hunnen tijd in, welke zij dan zelve, met meer of minder schuld, weder hielpen verwarren; zij ontvingen verbleekte munten, en bragten nog slechtere in omloop; en zoo ontstond allengs dat bedriegelijk weefsel van menschelijke instellingen, waarmede de oorspronkelijke leer van christus meer en meer omsluijerd werd. Derhalve, in plaats van op enkele mannen, op de Pausen, onzen haat te werpen, willen wij veel liever in ootmoed de kortzigtigheid van het menschelijk verstand en de onzuiverheid der menschelijke harten bejammeren; deze beide maken het toch zoo ligt mogelijk, dat zelfs het reinste en Goddelijkste binnen korten tijd verbasterd, en de waarheid in dwaling herschapen kan worden.’ Met Voorlezing VI begint de beschouwing van de positive voorbereiding tot de Hervorming, dat is, van ‘de aanstalten, die gemaakt werden om het kwaad te verhelpen,’ en wel eerst van de voorbereidende verschijnselen, die zich hiertoe vóór luther en zwinglius opdeden, en welke hier onderscheiden worden in de fanatisch-revolutionaire (radicale), de gematigdliberale (kerkelijk-aristocratische), en de Evangelisch-Apostolische (eigenlijk reformatorische) pogingen. - Tot hetzelfde einde worden in Voorlezing VII verscheidene gebeurtenissen vermeld, die er sedert den dood van huss en de Kerkvergadering van Constans voorgevallen zijn, en eenen voorbereidenden invloed ter hervorming der Kerk gehad hebben, zoo als de krijg der Hussiten, de Kerkvergadering te Bazel, de herstelling der Wetenschappen en Kunsten, met betrekking tot het godsdienstige leven, en eindelijk de Boekdrukkunst. - Op dezelfde wijze, en met hetzelfde oogmerk, worden in Voorlezing VIII eenige voortreffelijke Mannen voorgesteld, die, ten tijde van de herstelling der Wetenschap- | |
[pagina 53]
| |
pen, belangrijken invloed hebben uitgeoefend, en hierdoor aan de Hervorming eene voorbereidende dienst bewezen. Gepast verdeelt de Schrijver hen in twee klassen, namelijk in zulken, die zich meer op eene gemoedelijke stichting beijverden, en in zulken, die meer op eene beschaving des verstands doelden, ofschoon ook hier en daar sommigen stichting en onderwijs zochten te vereenigen. Tot de eersten behoorden de Mystici, en met name tauler, ruysbroeck, thomas à kempis: tusschenbeide stonden joannes wessel gansfort en joannes van wesel burkhard: onder de laatsten staat de Schrijver voornamelijk stil bij reuchlin en erasmus, bij den laatsten althans, voor zoo verre hij reeds vóór de eigenlijk gezegde Kerkhervorming werkzaam was. - Alle deze voorbereidende pogingen, vooral die der twee laatstgenoemde mannen, worden in Voorlezing IX in verhouding tot luther beschouwd; en zeer juist wordt aangetoond, dat (gelijk hagenbach zegt, bl. 245) ‘in de innige vereeniging der beide grondstoffen, van het gemoedelijke met het verstandige, van het godsdienstige met het wetenschappelijke, van vroomheid des harten met beschaving des verstands, het krachtige levensbeginsel, ik zou haast zeggen, het geheim der Hervorming ligt.’ Hierop wordt tusschenbeide de staatkundige toestand van Europa te dien tijde, en bijzonder van die landen, waar de Kerkhervorming zich het eerst vertoonde, beschouwd. Eindelijk wordt een schoon overzigt van luther's jeugd, of eigenlijk van zijn leven, tot op het jaar, dat hij als Hervormer optrad, gegeven. - Wat hiertoe de naaste aanleiding gaf; in welke aanvankelijke betrekking dit hem met den Paus en deszelfs afgezanten, cajetanus en miltitz, bragt; door welke ambtgenooten (carlstadt en melanchthon) hij geholpen werd; en welk in 't kort het beloop van den Leipziger redetwist met eck was, wordt in Voorlezing X verhaald, welke met eene schildering van luther, carlstadt en eck, | |
[pagina 54]
| |
door hunnen tijdgenoot petrus mosellanus, besloten wordt. - In Voorlezing XI wordt luther geschetst, en in zijne waarde verstandig en onpartijdig beoordeeld, zoo als hij te Wittenberg de Pauselijke Bul verbrandt, zich op den Rijksdag te Worms verantwoordt, op den Wartburg leeft, en den Bijbel vertaalt. Waar en treffend is de volgende aanmerking, die op bl. 322 en 323 gevonden wordt, en ook bij de verdere beschouwing van luther's loopbaan te pas komt: ‘Indien er eene wet in de geschiedenis bestaat, volgens welke iedere persoonlijkheid hare maat, welke zij niet te buiten kan gaan, in zichzelve omdraagt, dan heeft de persoonlijkheid van luther op den Rijksdag te Worms haar hoogste toppunt bereikt; en had het der Voorzienigheid behaagd, hem met zijne verwijdering op den Wartburg voor altijd aan de oogen der wereld te onttrekken, dan ware zijn einde aan eene vergoding gelijk geweest. Maar de geschiedenis is juist geen schouwspel, en niet hetgeen voor den ledigen aanschouwer uitwerking heeft, maar hetgeen ieder in den stand, waarin God hem geplaatst heeft, nuttig is, dat is het, hetwelk ook in lief en leed blijft bestaan, in poëzij en in proza, met alle licht- en schaduwzijden, zoo als eene hoogere Wijsheid zulks goedvindt.’ - Het is jammer, dat het laatstgenoemde onderwerp, de Bijbelvertaling van luther, in deze Voorlezing niet afgehandeld, maar in de volgende XIIde of laatste van dit eerste Deel voortgezet, en, na een vlugtig aanroeren van melanchthon's Loci Communes, met andere meer op zichzelve staande onderwerpen vereenigd wordt: het geheel intusschen, dat over luther's Bijbelvertaling en denkbeelden over den Bijbel gezegd wordt, is der lezing zeer waardig. Het overige dus van deze laatste Voorlezing bevat het begin der Hervorming in Zwitserland, en daarbij dus natuurlijk de verdiensten van zwinglius, voor zoo verre hij reeds vóór luther, en naderhand nog eenigen tijd, zonder van hem te weten, | |
[pagina 55]
| |
in denzelfden hervormenden geest gearbeid heeft, waaruit het karakteristieke onderscheid van de Duitsche en Zwitsersche Hervorming kenbaar wordt. Zietdaar eene korte schets van den belangrijken inhoud dezes eersten Deels, welke ons naar het tweede, in verwachting, dat het zich even goed staande zal houden, met belangstelling doet haken. Aanmerkingen van eenig belang over het een of ander, uit verschillende wijze van zien als anderzins ontstaande, heeft Referent niet, welke der moeite waardig zouden zijn mede te deelen: hij betuigt integendeel in langen tijd geen werk over zulk een meermaals behandeld onderwerp gelezen te hebben, dat zich door belangrijkheid van inhoud, Christelijke gematigdheid en ware liberaliteit, en eenen doorgaans goeden stijl, zoo zeer aanbeveelt, en hem hetzelve, als eene verstandige en godsdienstige lectuur, met vertrouwen doet aanprijzen. |
|