Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1836
(1836)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe bibliomaan, of de nieuwe Cardillac.Weinige lezers zullen er gevonden worden, die niet met het zoo aanlokkelijke vertelsel van den Duitschen hoffman, Mademoiselle de Scuderi, bekend zijn; een verhaal, hetwelk in kunstig volgehoudene en steeds klimmende belangrijkheid misschien zijns gelijken niet heeft. Zij, die immer hetzelve lazen, zullen zich herinneren, dat de geheele geschiedenis in haren loop en hare ontknooping gegrond is op het zonderlinge karakter van den juwelier cardillac; welke man, gedreven door eene aangeborene en onwederstaanbare zucht tot kleinooden, op eene geheime, langen tijd onverklaarbare wijze moorden beging, om dezelve | |
[pagina 743]
| |
magtig te worden. Een even echt als zeldzaam en gruwelijk geval, hetwelk hiermede eenige gelijkheid vertoont, werd onlangs in de dagbladen van October 1836, onder bovenstaanden titel, medegedeeld.
Te Barcelona, onder de bogengangen, die naar het noordwesten het marktplein omgeven, en welke men de pilaren de los Encantes noemt, zijn de winkels van eene menigte kunstkoopers en rariteitkramers gevestigd. Aldaar houden zich ook de meeste handelaars in oude boeken op. Sedert lang oefende te dezer plaatse zekere augustijn patxot dit laatste beroep. Hij dreef wel geene zeer groote zaken, maar hij won genoeg tot zijn levensonderhoud. Doch vóór korten tijd, dat is te zeggen sedert het plunderen der kloosters, had zich in zijne nabuurschap een nieuwe mededinger nedergezet. Ofschoon deze laatst gekomen handelaar een wereldlijk gewaad droeg, was het gemakkelijk, in hem een' gewezen monnik te herkennen. Inderdaad was het broeder Don vincente uit het klooster van Poblet. Onophoudelijk beklaagde deze verdreven kloosterling de verwoesting van zijn geliefde gesticht. Nooit dacht hij anders, dan met bitterheid, aan de prachtige boekerij, door een' der laatste Koningen van Arragon aan het klooster geschonken. Niet dat hij daarvan voor zichzelven juist een druk gebruik gemaakt had; maar het was hem tot eene zoete gewoonte geworden, de talrijke handschriften in de netste orde op de planken van ebbenhout gerangschikt te zien, en hij wist, althans van hooren zeggen, hoeveel wetenschap en letterschatten daar begraven lagen. Hetzij de smart, welke hij over dit onherstelbaar verlies gevoelde, min of meer zijn verstand gekrenkt, of dat de hevige aandoening, bij het zien verwoesten van zijn klooster, eenen reeds in hem aanwezigen hartstogt slechts heviger had doen ontvlammen, hij sprak, hij droomde van niets anders meer, dan van boeken. Lezen deed hij niet veel, maar hij kende de meeste oude drukken. Eindelijk, om aan zijne behoefte, van boeken onder zijne oogen te hebben, te voldoen, was hij boekverkooper geworden. Inderdaad ook was zijn winkel wel voorzien. Men beweerde zelfs, dat zij, die het klooster ingenomen hadden, de eenige plunderaars van deszelfs letterschatten niet geweest waren, en dat Don vincente, ziende hoe ieder nam, gedaan had als de anderen. | |
[pagina 744]
| |
Men voegde er bij, dat hij niet ongelukkig in het grijpen geweest was. Zeker was het, dat hij zijnen winkel in korten tijd van drukke klandisie had weten te voorzien. Ondertusschen bood hij de boeken van waarde, welke zijn magazijn in menigte bevatte, bijna nimmer zijnen klanten aan. Hij moest in nijpende geldsverlegenheid zijn, eer hij besluiten kon, er een van te verkoopen. Hij toonde eenen onbeschrijfelijken tegenzin om zich van dezelve te scheiden. Zoo handelbaar hij was in het overzetten van werken, die geringe waarde hadden, zoo netelig en vasthoudend werd hij, wanneer het eenig zeldzaam exemplaar betrof. Alsdan maakte hij den genen, die het van hem verlangden, duizend zwarigheden; hij vorderde eenen overmatigen prijs, en stond men hem dien toe, dan ontving hij het geld nog altijd met onwil. Men zag duidelijk, dat hij zich geweld moest aandoen, om het verkochte boekdeel af te leveren. Niettemin, ondanks dit wonderlijke gedrag, deed hij alleen meer zaken, dan al zijne beroepsbroeders te zamen. Ook werd hij van ganscher harte door hen gehaat, en patxot deed hun den voorslag, om een verbond aan te gaan, ten einde hem in den grond te helpen. Zij maakten de afspraak, om vincente op alle verkoopingen te overbieden, en hem langs dezen weg te beletten, zijn magazijn, naar mate het door verkoop ontledigd werd, weder aan te vullen. Deze kunstgreep bragt Don vincente, die de boeken, waarnaar hij met zooveel begeerlijkheid trachtte, telkens in andere handen zag overgaan, bijna tot wanhoop. Meest altijd geraakte hij in woede, wanneer men hem de realen van vertroosting bragt.Ga naar voetnoot(*) Vier maanden geleden was men bezig, de bibliotheek van zekeren ouden advocaat, gedurende zijn leven een groot minnaar van zeldzame boeken, te verkoopen. Onder de wer- | |
[pagina 745]
| |
ken, op welke de aandacht van Don vincente gevallen was, bevond zich een exemplaar der Furs e ordinacions fetes per los gloriosos reys de Arago als regnicols del regne de Valentia. Het was de eerste uitgaaf, in 1482 gedrukt door lambert palmart, denzelfden, die de boekdrukkunst in Spanje heeft ingevoerd. Men geloofde, dat er geen ander exemplaar van dien druk bekend was. Ook dreef Don vincente, bij het opbieden, met eene soort van verbittering, den prijs tot eene buitengewone hoogte. Hij bood tot 4555 realen de Arditez (ruim f 650); maar augustijn patxot verhoogde den prijs tot 557 Katalonische ponden (ettelijke guldens meer), en het werk werd hem toegeslagen. De kooplieden, die rondom Don vincente stonden, hoorden, hoe hij binnensmonds bedreigingen uitstiet, en rood van gramschap ging hij heen. Men meent hem te hebben hooren zeggen, dat patxot van zijn' koop niet lang genot zou hebben. Inderdaad, nog was de week niet ten einde, of in het holst van den nacht werden de inwoners van Barcelona door brandgeroep uit den slaap opgeschrikt: de boekwinkel van patxot stond in vlam. Van alle kanten snelde men toe, en het gelukte, door spoedig aangebragte hulp, den brand meester te worden. Maar men vond, onder het overschot zijner half verbrande boeken, het ziellooze ligchaam van den ongelukkigen koopman. Hij was door het vuur zoo sterk beschadigd, dat het onmogelijk was te onderkennen, of zijn lijk ook sporen van gewelddadigheid vertoonde. Het denkbeeld, dat dit ongeluk door eene misdaad veroorzaakt kon zijn, kwam zelfs bij niemand op; want, op eene tafel naast het bed van patxot, vond men, dat eene vrij aanzienlijke som gelds, welke deze daags te voren ontvangen had, onaangeroerd lag. Men vermoedde derhalve, dat hij onder het rooken in slaap gevallen was, en dat eene vonk uit zijne cigaar zijne katoenen voetdeken en daarna de maïsbladeren, waaruit zijn leger grootendeels bestond, in brand gestoken had. Vervolgens, zoo dacht men, had de vlam zijne balen met winkelgoederen en de boeken, die de planken vulden, aangegrepen. Ondertusschen werd, omstreeks dien zelfden tijd, in de haven het lijk van eenen jongen Duitschen letterkundige opgevischt, die bleek met verscheidene dolksteken vermoord te zijn. Weinige dagen vroeger had men, in eene drooge gracht, en slechts met eenig loof overdekt, een ander lijk gevonden, | |
[pagina 746]
| |
dat van eenen pastoor uit den omtrek der stad. Men had de opmerking gemaakt, dat die moorden door geene gewone boosdoeners bedreven waren, want de slagtoffers waren niet beroofd. In de kleederen, welke de moordenaars aan de lijken gelaten hadden, vond men goud en zelfs kleinooden weder. Men verloor zich in gissingen, om voor deze gruweldaden eene reden te vinden. Zij konden het uitwerksel van wraakzucht of van minnenijd niet wezen; want de meesten der vermoorden hadden, zoo ver men wist, geene vijanden. Even min kon men deze moordbedrijven aan partijwoede toeschrijven; immers behoorden de slagtoffers zoo wel tot de Carlisten als tot de Christinos. Eene eenige onderscheiding scheen hen aan het staal der moordenaars aan te duiden; dit was, hun smaak voor letteroefeningen; want al de vermoorden waren ijverig studerende menschen, bekend door hunne liefde tot de wetenschappen. Evenwel, deze misdaden hadden zich zoodanig vermenigvuldigd, dat zij de zorg der overheid in de hoogste mate gaande maakten. Negen menschen waren achter elkander om hals gebragt, en onder dezelve bevond zich Don pablo rafaël de n***, honorair alcade van de eerste sala der koninklijke audiencia,Ga naar voetnoot(*) en bekend door de geleerde nasporingen, welke hij over de heerschappij der Pheniciërs in Katalonië in het licht gegeven heeft; voorts een alcade mayorGa naar voetnoot(†) en een bayle. Zoo vele euveldaden hadden geheel de landstreek in schrik gedompeld. Niet wetende, waaraan dezelve toe te schrijven, sprak het publiek over geheime veemgerigten, welker vonnissen ten uitvoer gelegd werden door deelgenooten, die zich met den vreeselijksten eed tot stilzwijgen en gehoorzaamheid verbonden hadden. Men mompelde ook van eene geheime onwettige herstelling van het | |
[pagina 747]
| |
Heilig Officie.Ga naar voetnoot(*) Het was bovenal bij dit denkbeeld, dat de algemeene vermoedens staan bleven; en, hoe ver verwijderd dit vermoeden ook van de waarheid was, leide het echter tot dezelve, en deed den schuldige ontdekken. Aan het algemeen geroep toegevende, beval het geregt eene huiszoeking bij onderscheidene personen, die geacht werden tot de nieuwe gewetensregtbank te kunnen behooren. Don vincente stond natuurlijk, in zijne hoedanigheid van gewezen monnik, aan verdenking bloot. De corregidor begaf zich ten zijnent. In den beginne ontdekte men niets, dat den geringsten grond kon bijzetten aan de vermoedens, die, met betrekking tot een herstel der Inquisitie, tegen hem opgerezen waren; en de regtsbeambte was reeds op het punt om weder te vertrekken, niet zeer tevreden eenen vruchteloozen stap gedaan te hebben, toen hij, in een afgelegen vertrek, op eene der bovenste planken, bij toeval, het Directorium Inquisitorum van den Dominikaner eimeric van Girona staan zag. Dit, dacht hij, was goede prijs, en hij wilde daarop beslag leggen. Het boek wegnemende, deed zijn grifsier het daar naast staande boekdeel op den grond vallen; het was het in 1482 door palmart gedrukte werk. De titel van dit werk was levendig in het geheugen van den corregidor, want geheel de stad had verscheidene dagen lang over den verkoop van dit boek en den hoogen prijs, dien het gegolden had, gesproken. Men vroeg derhalve aan vincente, hoe het toekwam, dat hij thans daarvan de bezitter was. Hij wendde voor, dat men het hem weder verkocht had. Maar de oorlog, welken de boekverkoopers zich verbonden hadden hem aan te doen, maakte deze uitlegging volstrekt onwaarschijnlijk. Men begon dus met vincente naar de stadsgevangenis te voeren, en daarna maakte men den inventaris zijner boeken op. Men vond onder dezelve een exemplaar der Oudheden van Spanje en van Afrika, met randnoten van de hand zelve van bernard aldrete. Men kwam te weten, dat dit boek door Don pablo rafaël de n***, weinige dagen vóór zijnen dood, van vincente gekocht was. Men ontdekte nog verscheidene andere boeken van waarde, die insgelijks door vincente aan de personen, welke men vermoord gevonden had, verkocht geworden waren. | |
[pagina 748]
| |
Na langen tijd getracht te hebben alles te loochenen, beleed Don vincente eindelijk de waarheid, en op de hem gedane belofte, dat men zijne boekverzameling niet verstrooijen, maar in haar geheel bijeen bewaren zou, besloot hij, de omstandigste berigten omtrent de door hem begane moorden te geven. Deze zijne bekentenissen heeft hij vervolgens, in tegenwoordigheid van den ontzettenden toevloed volks, welken de zonderlingheid der zaak naar het geregtshof gelokt had, herhaald. Ziehier een kort overzigt van dit verhoor. Don vincente is een man van korte gestalte, maar sterk en welgespierd; op zijn frisch en blozend gelaat schijnen eerlijkheid en opregtheid haren stempel gedrukt te hebben; hij toont overigens weinig aandoening of ontsteltenis, en antwoordt met eene vaste stem op de hem gedane vragen. Na over zijne lippen en zijne oogen het teeken van het kruis gemaakt te hebben, neemt hij op deze wijs het woord: ‘Ik zal de waarheid zeggen, ik heb het beloofd; ben ik schuldig geweest, dan was het ten minste met een goed oogmerk en om bestwil. Ik wilde de wetenschap verrijken, schatten bewaren, welker verlies zij niet zou hebben kunnen herstellen. Heb ik kwalijk gehandeld, zoo vraag ik voor mijzelven geene genade; men doe met mij, wat men wil; maar dat men ten minste mijne boeken niet verstrooije, want het is niet billijk den zadel te straffen voor de misslagen, welke de ezel begaat. Het was geheel mijns ondanks, dat ik bewilligde, mijn eerste kostbare boek aan eenen pastoor te verkoopen; de nood dwong er mij toe; evenwel, st. jan de Glorierijke, de beschermheilig der schrijvers, zij mijn getuige, dat ik alles deed, om den goeden padre terug te houden, den koop te sluiten; ik zeide hem, dat het exemplaar niet goed geconditionneerd was, dat eene bladzijde met de hand bijgeschreven was; hij stoorde zich aan mijne aanmerkingen niet, betaalde mij den gevraagden prijs, en ging heen. Hij had mijn boek niet zoodra weggedragen, of ik gevoelde mij ter prooije aan eene onbeschrijfelijke zucht om het weder te hebben. De kooper was de calle mayor (de groote straat) afgegaan; ik zet het op een loopen, haal hem bij de Atarasanas in, en zeg hem: “Daar hebt gij uw geld terug; geef mij mijn boek weder!” Hij wilde niet; ik volgde hem eenigen tijd, terwijl ik hem gedurig, maar vruchteloos, mijn' | |
[pagina 749]
| |
voorslag herhaalde. Wij waren op eene eenzame plaats gekomen. Ik zag wel, dat er geen middel was, om hem rede te doen verstaan. Derhalve bragt ik hem een' steek met mijn mes toe. Hij viel, en gulpen bloeds schoten hem uit den mond. Hierop gaf ik hem de absolutio in extremis, en met een' tweeden steek maakte ik hem af. Daarna rolde ik hem in de gracht, en dekte hem met eenige takken. Dit was eene overtollige voorzorg, die ik naderhand niet meer genomen heb. Mijn boek nam ik weder mede; daar ligt het... (De beschuldigde wijst het, onder de boekdeelen, die op de tafel voor het Hof geplaatst zijn.) Het is een allerzeldzaamst werk: Vigiliae mortuorum secundum chorum ecclesiae Maguntinae, in Gothisch 4o., roode en zwarte letter, zonder cijfers, maar met....’ De President (de alcade gobernador.) Maar dit is de eenige maal niet, dat gij iemand gedood hebt, die een boek van u gekocht had? Vincente. Neen zeker! Gij ziet, dat mijne bibliotheek ruim voorzien en welgekozen is, en zoo als het spreekwoord zegt: Non se gano Zamora en un ora. (Zamora is in één uur niet gewonnen.) Vr. Zeg ons, hoe gij uwe overige slagtoffers van het leven beroofd hebt. Antw. Bij de heilige Maagd en de heilige vrouwen! niets was eenvoudiger dan het middel, dat ik gebruikte. Wanneer ik zag, dat een kooper koppig genoeg was, om mij een boek met geweld uit de handen te breken, droeg ik zorg, alvorens het hem af te leveren, er eenige bladzijden uit los te maken, die ik zorgvuldig bewaarde. Spoedig kwam men over dit gebrek klagen, en bragt tot bewijs het boek mede. Ik begon met het in de hand te nemen, even alsof ik het onderzoeken wilde. Vervolgens, als ik het weder in mijn bezit had, viel het mij niet moeijelijk, den kooper in een afgelegen vertrek te lokken, waar mij voorzeker de hulp van den goeden moordenaar nimmer ontbroken moet hebben, want nooit heeft mijn stoot gemist. Daarna wachtte ik des nachts het uur af, dat iedereen slaapt, en, het lijk op mijne schouders ladende, droeg ik het, naar dat zulks mij inviel, nu hier- dan daarheen. Vr. Kondt gij het dan over uw hart brengen, eene moorddadige hand te leggen aan een wezen, naar Gods evenbeeld geschapen? | |
[pagina 750]
| |
Antw. De menschen worden geboren om te sterven. Vroeger of later roept God hen tot zich. Maar goede boeken moet men bewaren. Ook heb ik nooit verzuimd, de losgemaakte bladzijden weder op hare plaats in het boek te hechten. Vr. Gij bedreeft dus deze moorden om niets anders, dan om boeken? Antw. Boeken! boeken! is dat dan eene kleinigheid? Es la gloria de Dios. (Het is de verheerlijking van God.) Vr. Gij zijt ook de oorzaak van augustijn patxot's dood geweest? Antw. Dat was ik. Ik kon immers zoo kostbaar een goed, als het eenige exemplaar van lambert palmart's uitgaaf, niet in zijne handen laten? Vr. Maar, hoe zijt gij in zijn huis weten te komen? Antw. Ik ben binnen geklommen door het venstertje, dat boven zijne winkeldeur is. Hij had het, waarschijnlijk om de smorende hitte, die toen heerschte, open gelaten. Ik verraste hem in zijnen eersten slaap, sloeg hem een' wel met zeep bestreken strop om den hals, en wurgde hem met hulp van een' knevelstok; daarna nam ik het boek, dat hij mij niet had willen gunnen. Het was voor het overige geen kwade vent, die arme patxot, en, ofschoon hij boos op mij was, had ik niets tegen hem. Toen hij dood was, deed ik het touw weder van zijn' hals en stak zijn bed in brand. Vr. Maar gij, die aan boeken zulk eene hooge vereering toedraagt, hoe hebt gij over u kunnen verkrijgen, om het magazijn van eenen boekverkooper aan de vlammen ter prooije te geven? Antw. Vooreerst was er niets meer in, dat veel waard was; ik had alwat goed was weggenomen; en vervolgens moest ik er den brand wel in steken, want anders zou men ontwijfelbaar het verdwijnen van zulk een werk, als dat, wat ik medenam, bemerkt hebben; ik zou al de vrucht mijner onderneming verloren hebben; men moest kunnen denken, dat het ontbrekende in de vlammen verteerd was. Vr. Hebt gij patxot's geld laten liggen? Antw. Wel foei! Zou ik geld nemen! Ben ik dan een dief?
Na zoo vele bekentenissen was de taak van den fiscaal gemakkelijk; hij eischte, dat Don vincente ter dood veroordeeld zou worden. | |
[pagina 751]
| |
Een advocaat poogde den beschuldigde te verdedigen. Hij beweerde, dat nimmer een mensch, op deszelfs eigene bekentenissen alleen, veroordeeld mogt worden; dat men personen ontmoet had, die, door eene geweldige zucht naar den dood gedreven, zich van misdaden beschuldigden, welke zij niet begaan hadden; dat derhalve hunne verklaring alleen nimmer hunne veroordeeling te weeg mogt brengen. Deze beginselen gesteld hebbende, hield hij vervolgens staande, dat er alzoo in de zaak geen schuldbewijs overbleef, want de bij vincente gevondene boeken konden zeer wel uit eene andere bron afkomstig zijn, dan die, waaraan men dezelve toeschreef. De fiscaal deed opmerken, dat er maar een eenig exemplaar van het in 1482 door palmart gedrukte exemplaar bekend was; maar de advocaat bewees, door den Catalogus van ik weet niet welken boekverkooper te Parijs over te leggen, dat er in Frankrijk een ander exemplaar van dat werk bestond, en, even als er een tweede bestond, zeide hij, kon er ook een derde in wezen zijn. Deze verdediging echter was van weinig vrucht, en de alcades veroordeelden Don vincente tot de straf der garoto (gewurgd te worden.) Gedurende het pleidooi van zijnen advocaat, was vincente, die tot nog toe volkomen bedaard gebleven was, bitter begonnen te schreijen. ‘Eindelijk dan, vincente,’ voerde hem nu de alcade te gemoet, ‘begint gij de grootte uwer misdaden in te zien?’ Vincente. O, mijnheer de alcade, wat heb ik deerlijk mis gehad! De Alcade. U staat de weg nog open, om de genade van onze doorluchtige Regentes in te roepen. Vincente. O, mijnheer, indien gij wist, hoe ongelukkig ik ben! De Alcade. En al moet de menschelijke geregtigheid onverbiddelijk wezen, zoo bestaat er een andere regterstoel, welks goedertierenheid onuitputtelijk is; berouw blijft altijd verdienstelijk. Vincente (snikkende.) O, mijnheer de alcade, mijn exemplaar is niet het eenige!... |
|