Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1836
(1836)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 729]
| |
Mengelwerk.Hulde aan de nagedachtenis van mijnen onvergetelijken vriend G.C.E. Kicherer, Leeraar der Evang.-Luthersche Gemeente te Utrecht, overleden den 17 Sept. 1836.
| |
[pagina 730]
| |
zijnen wandel reeds genoeg hebt gehoord? Van den geliefden doode kunnen wij nooit te veel hooren. - Toch niet, omdat uw Leeraar, door lateren omgang, door naauwere betrekking, en vooral door meerdere oefening, de hulde der vereering hem welsprekender heeft kunnen brengen? Maar hier is de plaats niet, om den ijdelen roem van welsprekendheid na te jagen. - Toch niet, omdat niets mij hiertoe verpligt? Als berekende het diepgewonde hart de meer- of mindere verpligting! - Omdat niemand uwer mij hiertoe geroepen heeft? T.! bij het leven van uwen Leeraar had ik mij tot de waarneming dezer predikbeurt verbonden, en na zijnen dood moet ik haar vervullen: is dat niet een wenk van hooger hand, om nu de hulde der vriendschap met de vertroostingen des Christendoms te vereenigen? Heilig is mij daarom de belofte, aan mijne Gemeente gedaan, dat ik u zoude zeggen, hoe diep zij hem betreurt, dien gij ruim twee jaren geleden haar ontnomen hebt. Hare liefde verdiende hij: zijne liefde behield zij ten volle. Dat getuigde hij zelf, toen ik vóór weinige weken hem eenige malen bezocht: hij was reeds geheel verzwakt en droeg de doodstint op het gelaat; het spreken vermoeide hem, schoon hij zelf dit ontveinsde, en toch.... in zijne tallooze vragen werd niets vergeten, wat zijne eerste Gemeente, hare leden en de overige vrienden in zijne vorige woonplaats betrof. En deze zijne hartelijkheid hebt gij zelven bij ondervinding leeren kennen, in zooverre de grootere stad, de uitgebreider werkkring en zijn kort verblijf onder u dit toelieten. Ja! kort, zeer kort is zijn verblijf onder u geweest! Wij zeggen het met ontroering: slechts 29 jaren oud, en nu reeds gestorven! O! gelukkig voor hem, dat zijn verlies zoo diep gevoeld, zijn gemis zoo algemeen betreurd moet worden! Zoo iemand, hij verdiende de tranen, die hier en elders over hem zijn gestort. Hij was een goed mensch, van een standvastig karakter, blakende van liefde voor zijne medemenschen, en misschien boven vermogen weldadig. Deelneming in het lot van an- | |
[pagina 731]
| |
deren deed hem eigen leed vergeten, en wars van alle wangunst verheugde hij zich altijd over den zegen, dien anderen genoten. Ofschoon hij zich zelf niet verwierp, hij gevoelde toch levendig, wat hem ontbrak. Dankbaar voor den voorspoed, waarin hij boven zijne tijdgenooten zich verblijden mogt, door zijne vroegtijdige plaatsing bij eene aangename, door zijne spoedige bevordering naar deze aanzienlijke Gemeente, in eene stad, waarin kunsten en wetenschappen den koophandel en de nijverheid vriendelijk ontmoeten; dankbaar voor dit alles, verhief hij zich noch hierop, noch op de zeldzame eer, door de roeping naar de plaats zijner geboorte hem te beurt gevallen. Deze onderscheiding der 's Gravenhaagsche Gemeente was hij waardig. Reeds aan onze kweekschool kenmerkte hij zich door voorbeeldige vlijt, gelukkige aanwending van geestvermogens, en inzonderheid door eene brandende zucht voor het leeraarsambt. Wat hij daarna geworden, wat hij voor de Christelijke Gemeente geweest is, behoef ik u niet te herinneren, die zijne ernstige en gemoedelijke prediking met warme belangstelling gehoord, en de laatste vruchten van zijne zesjarige dienst minder genoten, dan geproefd hebt. Die lessen en vermaningen in uw geheugen te bewaren, in uwen levenswandel te behartigen, zietdaar wat gij aan zijne nagedachtenis verschuldigd zijt. - Slechts 29 jaren oud, en nu reeds gestorven! Jongelingen en Jongedochters! wat rekent gij toch op uwe kracht en den bloei uwer jeugd? Stelt den dag des doods niet verre van u; bedenkt het, uw gestorven Leeraar was nog jongeling! - Neen! wij misgunnen hem niet, dat hij zoo vroeg heeft mogen hooren: gij goede en getrouwe dienstknecht, ga in tot de vreugde uwes Heeren! Niet waar, Geliefden! hij was een goed en getrouw dienstknecht? Anderen kunnen hem welligt door zeggingskracht overtroffen hebben: hartelijker, verdraagzamer, Christelijker prediker is er nooit geweest. Niets was hem dierbaarder, niets hem heiliger, dan den Christus, in wien hij van harte geloofde, anderen ter be- | |
[pagina 732]
| |
houdenis te verkondigen. Met welk eenen ernst waarschuwde hij tegen de zonde! met hoeveel aandrang spoorde hij ons aan tot een regt Christelijk leven! met welk een gevoel sprak hij over het lijden en sterven van onzen onvergelijkelijken Verlosser! - Nog in het vorige jaar, terugdenkende aan de zwaardere dienst in zijne eerste Gemeente gedurende de lijdensweken, en zich verplaatsende in den toestand van zijnen mingeoefenden medebroeder en vriend; nog in het vorige jaar schreef hij mij: ‘De lijdensteksten laten zich met opgewektheid bewerken: dat licht en die schaduw, die deugden en ondeugden spreken zoo sterk, dat de levendigste aandoeningen worden opgewekt, en daarin ook de krachtige prikkel, om onze gedachten ter neder te stellen en anderen mede te deelen. Het heugelijk Paaschfeest besluit dan de drukte, maar zet ook de kroon op het werk, en men eindigt met zich gelukkig te gevoelen in het voorregt, eene Godsdienst te belijden en te prediken, die zoo verheffend voor den geest, zoo zaligend voor het harte is.’ Ja! dierbare Vriend! wel heeft het feest der opstanding uw lijden besloten, dat gij maanden lang met Christelijke gelatenheid verdragen hebt: op uw werk heeft het reeds de kroone gezet, en gij eindigt nu, met u gelukkig te gevoelen, eene Godsdienst beleden en gepredikt te hebben, die zoo verheffend voor den geest, zoo zaligend voor het harte is, en ons ook uit uw graf het woord der vertroosting doet hooren: Ik zal u wederzien, en uw hart zal zich verblijden, en niemand zal uwe blijdschap van u nemen! |
|