| |
De tiendaagsche veldtogt.
Zingt, Barden! zingt den roem van 't Vaderland!
Verheft den lof van tien onsterfelijke dagen!
Srrooit palmtak en laurier voor Nassau's gloriewagen!
Verheft zijne eer! - vermeldt der Belgen schand'!
Daar ligt de Leeuw naast Hollands Schildmaagd neder;
Hij kromt den staart en toont zijn' forschen tand.
De Schelde riep hem eens; zij roept hem thans niet weder;
Hij zwijgt en treurt - met hem Oud-Nederland.
bardenzang.
Wat ramp is 't Vaderland beschoren?
Wat wacht het van den zwaai van 't lot?
| |
| |
Geen kreet des aanvals doet zich hooren,
Maar 't hoongelach van smaad en spot.
Vergeefs is 't angstig boezemhijgen;
De List reikt aan 't Verraad de hand;
De Seine doet de Schelde zwijgen;
De Theems legt Maas en Rhijn aan band.
Dof rolt van schans en vestingmuren
't Eentoonig wachtwoord af,
En rondom onze legervuren
Waart stilte, als die van 't graf.
Wat baat den held het eerlijk wapen,
Waar nooit de moed den palm verkrijgt?
Treurt, kroost der dapp'ren! wakk're knapen!
Treur, Nederland! Oranje zwijgt.
Wat wil die stem? Zij dreunt langs woud en velden;
Zoo statig rolt de donder neêr!
De Koning spreekt. Oranje roept zijn helden
Het: ‘voorwaarts!’ toe, op 't schitt'rend spoor der eer.
bardenzang.
De Koning spreekt; het voorwaarts klinkt,
En hoog waait Nassau's vaan;
De glans van zwaard en rusting blinkt;
De dag der wraak breekt aan.
Brul, Hollands Leeuw, uw' wellust uit
Langs Bato's roemrijk strand!
De zege lacht u toe, als buit
En kroon voor 't Vaderland.
Wie praalt aan 't hoofd der heldenstoet?
't Is Maurits' Wapenzoon.
| |
| |
Wien straalt de blik van oorlogsmoed?
's Is de ERfgenaam der kroon.
Wie blinkt, naast hem, in 't krijgsgeweer,
Begroet met vreugdgeschal?
't Is hij, wien Fredrik Hendrik's eer
De kruin omschitt'ren zal.
Het: ‘God met ons!’ zij de oorlogskreet,
Die luid ten Hemel dringt,
Waar trouw, die van geen wank'len weet,
't Verraad de zege ontwringt.
De Koning spreekt; het voorwaarts klinkt,
En hoog waait Nassau's vaan;
De glans van zwaard en rusting blinkt;
De dag der wraak breekt aan.
Hoor, het rumoer van den strijd en den klank der trompetten!
Trommen en horens weêrklinken.
Hoor, het gedonder vangt aan!
Zie, als de schichten des bliksems, zoo vlamt het en straalt het!
Zie, hoe het ros met zijn' ruiter naar 't slagveld vooruit vliegt!
Zie, hoe de standaard van Nassau roemruchtig daar heen trekt!
Dav'rend weêrgalmt nog het: ‘voorwaarts!’
Juichend het: ‘God met ons!’
bardenzang.
Almagt, hoor ons! - 't Strijden zal beginnen;
Strijd en dood - verdelging, woest en wild.
Één in wil, en één van ziel en zinnen,
Vader! zal ons kroost met U verwinnen:
Gij zijt ons ten wapen - Gij ons schild.
Wij, verraden, diep gesmaad, bedrogen,
Snood verguisd voor aller volken oog,
Rusten niet op eigen krachtvermogen:
God des regts! Gij zult ons regt verhoogen;
Gij beurt ons, uit onzen val, omhoog.
| |
| |
Almagt, hoor ons! - Niet op zwaard of lansen
Steunt de hoop, die 't hart met moed vervult.
Op uw wenken keeren de oorlogskansen;
Nederlaag en overwinningsglansen
Zijn van U, die met ons strijden zult.
Wie zich aan Land en Koning wijdt,
Sta pal in nood en doodsgevaren!
Geen heldenzoon ontwijk' den strijd,
Maar blijv' zijn' vasten stand bewaren!
Zoo staat een rots in 't hart der baren,
En tart het woên van storm en tijd.
bardenzang.
Moed gehouden, dapp're krijgers!
Leeuwen vlieden nooit voor tijgers.
Deugd wekt moed en kracht.
Voorwaarts! voorwaarts, heldenscharen!
Blijft Oud-Hollands roem bewaren!
Denkt aan 't voorgeslacht!
Nassau zal u 't eerspoor banen;
't Is bij 't wapp'ren van zijn vanen,
Een neveldamp dekk' Febus' held'ren gloor;
De God des dags stijgt, op zijn schitt'rend spoor,
Daar blikt zijn oog, dat over 't licht gebiedt,
Op 't aardrijk neêr; de digte nevel vliedt
Zoo vlugten de Belgen. Strooit bloemen en palmen!
De strijd is gewonnen; de Python geveld!
| |
| |
De Schelde, de Demer en Nethe weêrgalmen
De glorie der braven op 't muitend geweld.
Hasselt tuigt van onze dapp'ren;
Leuven ziet den liebaard wapp'ren,
Waterloo en Viersprong zamen
Zien hun wijdberoemde namen
Belgen, ziet uw' trots verzinken!
Zinken, wat nooit roem bezat.
Hoort ons zegelied weêrklinken!
Ziet het zwaard der dapp'ren blinken,
bardenzang.
Triomf! ons is de glorie weêr
De smaad van snoodaards kleeft niet meer
Op 't rein gewaad van Hollands eer,
In vroeger schoon hersteld.
Triomf! wat roem de Tijd vergrijst,
Ons rest de roem der Faam.
Waar Hasselt staat en Leuven rijst,
Weêrklinkt het lied, dat Holland prijst,
En huldigt Neêrlands naam.
Dáár wentelt de Seine haar baren, die de Acheron voortstuwt!
Dáár schenkt het Geweld aan 't Verraad en de Muitzucht bescherming!
Nassau Oranje aanschouwt het, en keert van het slagveld:
Hem is de roem, en den vijand de schand' van den bloodaard.
| |
| |
bardenzang.
Roem zij onzen wakk're strijders!
Lof en dank hun toegebragt!
Broeders, vlecht hen burgerkroonen!
Vaders, moeders, siert uw zonen,
Waard' den roem van 't voorgeslacht!
Maagden! strooit nu lijkcipressen
Op der dooden roemrijk graf!
Wat die ed'len, wat die braven
Ons als heilig erfgoed gaven,
Staat Oud-Neêrland nimmer af.
Voelen wij, waar dierbare offers vielen,
Treurend, dat het hart ons hooger slaat!
Als wij voor het graf van Ruyter knielen,
Broeders! moet het denkbeeld ons bezielen,
Dat de roem der helden nooit vergaat!
bardenzang.
U, dien alle hem'len loven,
Schepper van der tijden nacht!
U, die leeft en heerscht hier boven,
Vader, dien we eerbiedig loven,
U zij hulde en dank gebragt!
Dank zij U, met ziel en zinnen,
U, Beschikker van den strijd!
Gij deedt Regt en Deugd verwinnen,
Klinkt de lofzang, U gewijd.
In het schrikgeweld der slagen,
In 't gevaar van staal en lood
| |
| |
Hebt Ge ons kroost op d'arm gedragen,
Deedt Gij 't licht der glorie dagen.
God! uw trouw is eind'loos groot.
Ros en ruiter mogen strijden,
Bij 't gedonder van 't metaal;
Helden aan den dood zich wijden;
Dapp'ren 't Vaderland bevrijden:
Gij schonkt ons de zegepraal.
Triomf! ons is de glorie weêr!
Na tien onsterfelijke dagen
Bestaat der Belgen magt niet meer,
En is 't verraad de zege ontdragen.
Aan God zij dank - aan Nassau eer!
Zinkt, Belgen, in een' nacht van schaamte en schand'!
Een dag van roem omschittert Nederland.
Aug. 1832.
w.h. warnsinck, bz. |
|