| |
| |
| |
Anecdoten uit de natuurlijke historie der dieren.
Histories are more full of examples of the fidelity of dogs than of friends.
pope.
De navolgende als echt gewaarborgde Anecdoten zijn getrokken uit eene in 1835 in het licht gekomene nieuwe verzameling, behoorende tot de Gleanings in Natural History; een werk, door den Heer e. jesse, Parköpziener van den Koning van Engeland, uitgegeven, hetwelk vele bijdragen levert tot den reeds zoo rijken schat van merkwaardige voorbeelden des verstandelijken vermogens van den Hond.
Een mijner bekenden (zegt de Heer jesse) schoot eens eenen haas aan, die, zich gekwetst voelende, door een gat kroop, hetwelk hij aan den voet van eenen muur vond. Een oude spoorhond, dien men hem achterna zond, sprong over, ving den haas, en keerde met denzelven tot bij den muur erug. Herhaalde malen beproefde hij nu, met zijnen last weder over den muur te springen, doch telkens mislukte het hem; eindelijk schoof hij den haas, zoo ver hij konde, door het gat, sprong toen over, trok den haas aan de andere zijde er uit, en bragt dien aan zijnen heer. - Een tegenstuk, van soortgelijken aard als bovenstaand geval, is het volgende. Twee jagers hadden, op de eendenjagt, een' schranderen Newfoundlandschen hond bij zich: aan den buitenzoom van het riet, langs den oever eener rivier, legden zij hunne hoeden af, en slopen vervolgens naar den waterkant. Kort daarna geboden zij den hond hunne hoeden te gaan halen, waarvan de een grooter was dan de ander. Na verscheidene vruchtelooze pogingen, om beide te gelijk met den bek op te vatten, zette de hond den kleineren hoed in den grooteren, drukte dien met zijn' poot naar beneden, en bragt ze toen beide.
Het Britsche fregat Leander, hetwelk gedurende den jongsten oorlog bij Halifax in Nieuw-Schotland post hield, had een' ouden Newfoundlander aan boord, en men vertelde elkander op het schip niet weinige trekken van deszelfs uitnemende schranderheid; onder anderen hielden al de matrozen stijf en sterk staande, dat de hond alles verstond, wat
| |
| |
men sprak, en, te oordeelen naar het volgende voorval, zou men dit inderdaad bijna moeten gelooven. Hij stond in blakende gunst bij de manschap, en was te allen tijde zeer goed behandeld geworden; maar op zekeren dag, terwijl hij juist op het verdek lag, zel de Kapitein: ‘Het valt mij hard, maar ik zal Neptunus moeten doen doodschieten, want hij wordt oud en zwak.’ Verstond de hond deze woorden, of verschrikte hem slechts de toon, waarop zij gesproken werden? Ik weet het niet; maar oogenblikkelijk daarna sprong hij over boord, en zwom naar een schip, dat nevens den Leander lag. Hij werd er aangenomen, en bleef er tot aan zijnen dood. Niets was in staat, hem te bewegen op den Leander terug te keeren; was hij aan wal, en iemand der manschap van zijn vorig schip kwam hem nabij, zoo liep hij weg zoo snel hij kon.
Zeer opmerkenswaardig is het, op welk een' grooten afstand honden, aan boord van een schip, het land ruiken. Lang vóór eenig mensch nog een spoor van land ontdekt heeft, geven de honden op de ondubbelzinnigste wijze te kennen, dat zij van deszelfs nabijheid een voorgevoel hebben.
Het is algemeen bekend, dat de honden, ten minste vele rassen derzelven, zich, alvorens te gaan liggen, meermalen in het rond draaijen. Nu weet men ook, dat vele wilde dieren tot hun leger bij voorkeur het lange gras opzoeken, hetwelk zij neêrdrukken en voor hunne ligging gemakkelijker pogen te maken, door er zich verscheidene malen in om te draaijen. De gewoonte van onzen huishond schijnt dus inderdaad nog een overblijfsel te zijn uit zijnen wilden toestand; en dit is zeer merkwaardig, als een bewijs, hoe het natuurinstinkt van een dier hetzelve, ook na duizendjarige tamwording van zijn geslacht, nog blijft aankleven.
Onder verscheidene nieuwere voorbeelden, van welke groote afstanden en op welke bijna onbegrijpelijke wijs honden den weg naar huis weten te vinden, willen wij hier het volgende vermelden. Een Engelschman was uit Northumberland naar Amerika gereisd, en had eenen patrijshond met zich genomen, doch denzelven kort na zijne landing, op de jagt, in den omtrek van Baltimore verloren. Eenigen tijd daarna wordt de broeder van den reiziger, in Northumberland, door het blaffen en janken van eenen hond in zijnen slaap gestoord; men laat het dier binnen, en herkent in hetzelve den hond, die de Amerikaansche reis gedaan had.
| |
| |
Een jaar daarna kwam de eigenaar terug, en werd door den hond met vreugdegehuil verwelkomd. Men heeft niet te weten kunnen komen, op welk schip de hond de terugvaart gedaan, noch waar hij in Engeland aan wal gekomen was.
Het volgende geval bewijst, dat de hond ook als 't ware eene tijdmaat hebben moet. Een Londensch huisgezin was sedert jaren gewoon, de kersdagen (een der vrolijkst gevierde jaarfeesten in Engeland) bij vrienden te Guildford door te brengen; zij kwamen regelmatig den dag vóór kersmis tegen etenstijd, en hadden altijd een' grooten wachtelhond bij zich, die bij beide de gezinnen in bijzondere gunst stond. Na ongeveer zeven jaren ontstond er tusschen de twee vriendenhuizen een misverstand, en de uitnoodiging tegen kerstijd bleef achter. Daags vóór kersmis, omtrent een uur vóór het middagmaal, staat de man van het huis te Guildford aan het venster; op ééns roept hij zijne vrouw toe: ‘Zie, de Londeners hebben zich bedacht, en komen toch, al hebben wij hen ditmaal niet gevraagd; daar is Cesar reeds.’ Als naar gewoonte liep de hond de kamer binnen; de vrouw van den huize maakte de logeerbedden gereed; men wachtte een uur met het eten, maar - er verschenen geene gasten. Cesar bleef juist zoo veel dagen als hij gewoon was, en nam vervolgens den terugweg aan. De briefwisseling, tot welke dit voorval aanleiding gaf, had de verzoening der beide familiën ten gevolge, en Cesar bleef, zoo lang hij leefde, in gezelschap zijner meesters, het jaarlijksche bezoek afleggen.
Een landhoevenaar, wiens woning mijlen ver in het rond door geene andere omringd werd, kwam dikwerf in verscheidene dagen niet naar huis, zoodat de zijnen des nachts nimmer op hem wachteden. In zekeren nacht werden zij door een vreeselijk blaffen van den huishond, die altijd in de keuken lag, met schrik uit hunnen slaap gewekt. Men wilde hem tot stilte brengen; maar daar hij, gedurig al klagelijker huilende, aan de deur krabde, liet men hem naar buiten. Na verloop van een uur kwam de man van den huize, en de hond met hem. Hij verhaalde, dat hij, een weinig beschonken zijnde, door de scherpe buitenlucht bevangen, van het paard en tot aan den hals toe in eene gracht gevallen was. Onvermogend zich er uit te helpen, had hij zich aan den kant vastgehouden, tot dat hij van de koude - het was in Januarij - nagenoeg zijn bewustzijn verloren had. Hij
| |
| |
herinnerde zich, dat hij luide om hulp geroepen had; de hond was bij hem gekomen, en had hem bij den kraag gepakt en uit het water gehaald. De plaats, waar dit gebeurde, lag ongeveer eene (Eng.) mijl van zijn huis, en de hond, die in hetzelve op den grond lag, moet, bij de stilte van den nacht, het help! - roepen van zijnen heer gehoord hebben.
De hond toont eene sterke gehechtheid aan den mensch. Dit dier is vatbaar voor eene zoo geheel onbaatzuchtige toegenegenheid, en deszelfs verwonderlijke natuurdrift schijnt soms zoo nabij het redelijk verstand te komen, dat men veelal met belangstelling daarvan hoort vertellen. De volgende gevallen zijn allezins opmerkelijk.
Kapitein dauce nam uit China een' aldaar geboren' hond mede naar Engeland. Toen zijn schip op den Theems voor anker lag, bestelde hij eene koets, ging met den hond daarin, en reed naar zijne woonplaats in Surrey. Des nachts daarop, toen men het anker ligtte, om in het dok binnen te halen, hoorde een der matrozen een luid geblaf in het geboomte aan den oever, en riep terstond aan zijne makkers toe, dat het Bonner was - zoo heette de hond. Anderen meenden, dat het onmogelijk was, dewijl de Kapitein hem daags te voren had medegenomen. De man hield vol, dat hij zich niet vergiste. Eindelijk zette men eene boot uit, en de hond in de struiken was geen andere dan Bonner. Hier vond dus een hond, die uit een ver en vreemd land medegenomen en van het schip ruim twintig mijlen landwaarts in gevoerd was, den terugweg door een gewest, waar alles anders is, dan in zijn land - grond, luchtgestel, volk, gebouwen enz.
Een geacht Zuid-Amerikaansch koopman reisde met eenen gids door het Andes-gebergte. Zij verdwaalden, en ontdekten, na lang omloopen, eene hut in de verte. Toen zij op dezelve toegingen, sprongen twee honden voor den dag, die geweldig blaften, en den toegang schenen te willen beletten. Zij moesten dezelve met steenen verjagen. Bij de hut gekomen zijnde, hoorden zij de stem van eenen mensch, die Spaansch sprak, en dringend smeekte, dat men toch zijnen honden geen leed mogt doen. Zij vonden een zeer verzwakt oud man, die hun verzekerde, dat hij reeds lang van honger omgekomen zou zijn, zoo niet zijne honden op de jagt gingen en hem geregeld een gedeelte van de vangst te huis
| |
| |
bragten. Hij was een weggeloopen slaaf, die zich in deze eenzame plaats verborgen had.
Een ongehuwd oud Heer, die met zijne zuster woonde, had eenen lievelingshond, welke niet van zijne zijde week. Hij was gewoon, eer hij zijne eetkamer verliet, zijnen wijn op te sluiten, en dan den sleutelbos op den grond te werpen; de hond droeg hem alzoo de sleutels in het woonvertrek na. Deze gewoonte hield stand tot aan den dood van den ouden Heer. De hond toonde zich ten uiterste neerslagtig. Om hem nu bij de oude gewoonte te laten, werd de wijn, even als te voren, opgesloten, en de sleutelbos op den grond geworpen; maar nooit kon men het dier bewegen, om denzelven weder op te nemen. Sterker en te gelijk teederder bewijs van gehechtheid aan den overledenen kon er niet gegeven worden.
Iemand had een' voortreffelijken Newfoundlander, een' hond, die, als men hem niet beval te huis te blijven, op straat steeds voor de vrouw en dochter uit liep, doch alleen dàn, wanneer zij niet onder geleide van eenen Heer zich bevonden. Kwam hem iemand tegen, dien beduidde hij, door een' sprekenden blik of door een dreigend knorren, plaats te maken; doch was er een Heer bij de vrouwen, zoo volgde hij het gezelschap. Met dezen hond waren zij bij dag en nacht veilig; want zijn moed evenaarde zijne schranderheid.
Een mijner vrienden nam eenen Newfoundlander en een' kleinen patrijshond in eene boot, roeide op het midden van den Theems, en wierp ze beiden in het water. De honden zwommen naar verschillende kanten; maar de patrijshond geraakte in den sterken maalstroom, kampte eenigen tijd met het water, en was weldra op het punt van te verdrinken. Naauwelijks bemerkte de Newfoundlander het gevaar van zijn' makker, of hij keerde om, zwom naar hem toe, pakte hem met zijnen muil, en bragt hem behouden aan den oever.
Een boer uit een dorp in Kent bleef des avonds laat op de markt te Maidstone. Naar huis gaande, bezocht hij nog eens eene kroeg in Aylesford, en, gelijk het in zulke gevallen maar al te dikwijls gebeurt, de man dronk meer, dan hem nuttig was, en hij vertrok eindelijk met een' duchtigen roes. De weg naar zijn dorp is in het beste jaargetijde voor een dronken mensch allezins moeijelijk; doch thans lag er diepe sneeuw, en het was vinnig koud. Hij geraakte dan
| |
| |
ook van den weg af, viel in de sneeuw neder, en bleef daar, in een' der koudste nachten, bewusteloos op den rug liggen. Maar nu krabde zijn getrouwe hond, welke niet van zijne zijde was geweken, sneeuw bijeen, om eene soort van wal ter beschutting van zijnen meester te vormen, en legde zichzelven op diens borst neder, ten einde met zijne ruige haren de geduchte koude af te weren. Den volgenden morgen kwam een jager langs dien weg, bemerkte het zonderlinge verschijnsel, en ging naar de plaats toe. Thans rigtte de hond zich op, schudde de sneeuw af, en drukte door teekenen zijn verlangen uit, dat de jager zijnen meester te hulp mogt komen. Dezelve veegde het ijs van het aangezigt des verstijfden, en herkende terstond den man. Men schafte nu spoedig hulp uit het dorp, en de verongelukte boer werd weder tot het leven teruggebragt. Uit dankbaarheid voor zijne wonderbare redding, liet deze, tot een altijddurend aandenken, een' zilveren halsband voor den hond maken. Toen hem eens tien guinjes voor dien hond geboden werden, zeide hij, dat, zoolang hij nog één kluifje en ééne korst brood zou hebben, hij die met den getrouwen vriend wilde deelen. Zoo innig overtuigd was hij, dat de warmte van den juist over de edelste deelen liggenden hond het bloed voor geheele verstijving had bewaard.
Iemand had eenen dashond, welken hij menigwerf aangebonden hield. Nu en dan werd de halsband vermist. Eindelijk bemerkte hij, dat het dier dien in zijn' bek wegdroeg, om denzelven te verbergen. Nog meer opmerkelijk is echter, hetgeen aan eenen buffel op de Zoölogical farm in Kingston-Hill werd waargenomen. Dit dier is ongemeen wild; deswege werd hetzelve, om het des noods te kunnen bedwingen, een sterke ijzeren ring, waaraan eene keten ter lengte van twee voet was vastgemaakt, door het knarsbeenig gedeelte van den neus gestoken. Aan het andere einde was een tweede ring van vier duim middellijn. Bij het grazen moest de buffel op dezen ring treden, en als hij dan den kop opstak, veroorzaakte dat aanrukken hem zeer gevoelige pijn. Om dit te vermijden, was hij zoo slim, dat hij den eenen hoorn door den ring wist te steken. Hij deed zulks met veel overlegs. Hij legde den kop op zijde, schoof den hoorn door den ring, en schudde dan den kop, tot dat de ring onder aan den hoorn vastzat.
Die eigenschap of natuurdrift (gewoonlijk instinct genoemd),
| |
| |
waardoor de dieren soms op eenen afstand van honderden mijlen den terugweg naar de plaats vinden, uit welke ze gekomen zijn, is hoogst merkwaardig. Dat de reden daarvan niet enkel in den reuk gezocht moet worden, is ontwijfelbaar. Het reeds vermelde geval van den Chineschen hond bewijst zulks genoeg. Gall verhaalt de geschiedenis van eenen hond, die uit Weenen naar Engeland gebragt was geworden, wegliep, aan de haven kwam, op een schip sloop, en werkelijk weder in Weenen verscheen. Hierbij moet een bijzonder vermogen werkzaam zijn, waarvan wij echter niet het minste begrip hebben. Maar even zoo goed, als trekvogels en sommige zoogdieren, weten ook de Wilden van de eene plaats naar de andere op zeer grooten afstand in eene regte lijn den weg te vinden. Zeker man, die verscheidene jaren in Australië doorbragt, verdwaalde eens op reis in het binnenste gedeelte des lands, en zou misschien nooit den terugweg gevonden hebben zonder eenen inboorling, die bij hem was. Deze had zich in zijn gansche leven nooit meer dan 15 of 20 mijlen van zijne woonplaats verwijderd, dewijl hij vijandige stammen vreesde, met welke de zijne in gedurigen krijg leefde. Desniettegenstaande bragt hij den reiziger over de honderd mijlen in eene regte rigting naar het punt, waar dezelve zijn wilde. De zon mogt schijnen of niet schijnen, hij stapte steeds met hetzelfde vertrouwen voorwaarts. En de reiziger heeft verzekerd, dat zijn leidsman niet zag naar schors of takken van boomen. Hij scheen enkel zekere onverklaarbare natuurdrift te volgen, even als de duiven, die brieven overbrengen. |
|