Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1836
(1836)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 410]
| |
Eenige schoone plaatsen uit Epiktetus.Hoe kan men alles doen, om God te behagen.Ga naar voetnoot(*)Iemand vraagde eens aan epiktetus, hoe men der Godheid welgevallig kon eten? - Indien, antwoordde hij, zulks op eene regtvaardige, betamelijke, dankbare, matige en geschikte wijze geschiedt, zou dit dan niet der Godheid welgevallig zijn? Of wanneer gij uwen knecht gelast u warm eten te geven, en hij u niet dadelijk gehoorzaamt, of u het eten half koud aanbrengt, of geheel in huis niet gevonden wordt, en gij zulks dan niet hoog opneemt of in gramschap uitbarst, zou dat Gode niet behagen? - Maar, wie kan zoo iets verdragen? - Slaaf uwer driften! zoudt gij uwen broeder niet verdragen, die van Gods geslacht is?Ga naar voetnoot(†) Hij is toch een zoon uit hetzelfde zaad, als gij, en van denzelfden hemelschen oorsprong. Of, zoo gij iets hooger geplaatst zijt, moet gij u dan terstond als een' tiran vertoonen? moet gij u niet herinneren, wie gij zijt en over wie gij gebied voert, namelijk over bloedverwanten, over broeders van nature, over afstammelingen van God? - Maar, ik heb ze gekocht; zij hebben over mij niets te zeggen. - Ziet gij wel, waarop gij het oog vestigt? Is het niet op de aarde, op den afgrond, op de treurige wetten der stervelingen, en niet op de wetten der Goden? | |
Dat de Godheid alles ziet.Ga naar voetnoot(※)Toen iemand eens vraagde, hoe men zich overtuigen | |
[pagina 411]
| |
kon, dat alles, wat men deed, door de Godheid gezien werd? sprak epiktetus aldus: Gelooft gij niet, dat alles slechts één geheel uitmaakt? - Ja, was het antwoord: immers hangen de aardsche dingen van de hemelsche af. - Dit komt mij ook zoo voor. Alles is immers zóó geschikt, als op Gods bevel, dat, wanneer Hij der planten gebiedt te bloeijen, zij dan bloemen voortbrengen; uit te botten, zij dan knoppen doen zien; vruchten voort te brengen, zij zulks doen, en dat deze rijpen wanneer Hij het wil. En wanneer de bloemen verwelken en de bladeren afvallen, wanneer alles in zichzelve inkrimpt en weder tot rust komt, geschiedt dit ook niet op Gods bevel? En wanneer nu, door de wassende en afnemende Maan, de nadering en verwijdering der Zon, door zoo vele veranderingen en beurtwisselingen, voor de aardsche dingen gezorgd wordt? Maar het loof der boomen en onze ligchamen zijn dus met het geheel verbonden en daarmede in betrekking; zouden onze zielen het niet veel meer zijn? Ja, onze zielen zijn met God zóó verbonden en aan Hem gehecht, dat zij als 't ware deelen van Hem, vonken van zijn licht zijn: en God zou niet elke van derzelver bewegingen, als van zijn geslacht, ontwaren? Gij zoudt aan Gods wereldbestuur en aan alle Goddelijke en menschelijke zaken kunnen denken, en tevens zinnelijk en verstandelijk door duizende dingen worden aangedaan; het eene toestemmen, het andere ontkennen, of daarover uw oordeel opschorten; zoo vele denkbeelden van zulke groote en veelsoortige voorwerpen in uwen geest bewaren, en daardoor tot gedachten komen, die met die voorwerpen overeenkomen; - gij zoudt zoo vele kunsten en herinneringen van duizende zaken in uw geheugen kunnen bewaren: en God zou niet in staat zijn, alles te zien, bij alles tegenwoordig te zijn en deel te nemen aan alles? Maar de Zon vermag immers zulk een groot gedeelte van het geheel te beschijnen, dat weinige alleen uitgezonderd, waar zij door de schaduw der Aarde belemmerd wordt;Ga naar voetnoot(*) en Hij, | |
[pagina 412]
| |
die de de Zon gemaakt heeft en haren omloop bepaalt, die toch over 't geheel slechts een klein gedeelte zijner werken is, die zou niet alles kunnen beschouwen? - Maar ik, zegt gij, kan dat alles met mijn begrip niet volgen. - En wie zegt u dan, dat gij dezelfde magt hebt als God? En nogtans heeft Hij elk onzer eenen opziener gegeven, eenen beschermgeest, wien Hij heeft opgedragen, rusteloos en onbedriegelijk voor ons zorge te dragen.Ga naar voetnoot(*) Kon Hij elk onzer aan een' beteren, aan een' meer zorgdragenden bewaker hebben overgegeven? Wanneer gij dan de deur hebt gesloten, en het daar binnen donker is, wacht u dan van te zeggen, dat gij alleen zijt. Neen! gij zijt niet alleen; maar God is daar binnen en uw beschermgeest. Wat voor licht hebben die noodig, om te zien, wat gij doet?Ga naar voetnoot(†) Aan dezen God moet gij ook eenen eed zweren, gelijk de soldaten aan den Keizer.Ga naar voetnoot(※) Wanneer deze de dienst voor loon aanvaarden, zweren zij, 's Keizers behoud boven alles te zullen eerbiedigen. En zult gij, die met zoo veel en zoo veel groots verwaardigd zijt, niet zweren? En wanneer gij gezworen hebt, zult gij daarin niet volharden? En welke zal dan uw eed zijn? Hem nimmer ongehoorzaam te zijn, over Hem u nooit te beklagen, nooit iets te berispen, wat Hij u geeft, nooit met tegenzin iets te doen of te lijden, wat noodig is. En waarin verschilt die eed van den anderen? Daar zweert men, niemand boven den Keizer te stellen; hier, onszelven (onze waarde als mensch) boven alles. (Wie deze taal van eenen heidenschen slaaf vergelijkt met den Godverzakenden onzin van Hoogleeraren in de Wijsbegeerte, die zich Christenen noemen, in onze dagen, zoo als de oudere fichte, schelling, | |
[pagina 413]
| |
(thans echter van zijne dwaling teruggekomen) en vooral hegel, zal waarlijk geene hooge gedachten koesteren van den voortgang der Wijsbegeerte.) |
|