Een ernstig woord over halsbrekende kunsten ten vermake des volks.
Terwijl wij, als eene beschaafde en verlichte natie, een' afkeer hebben van alle woeste volksvermaken, van de barbaarschheid der Spaansche stierengevechten, van die der Engelsche bokspartijen, van den bloedigen strijd van honden met beeren of andere verscheurende beesten, ja van den hanenkamp onzer straks genoemde overzeesche naburen, verlustigen wij ons, door eene zonderlinge tegenstrijdigheid, met de halsbrekende kunsten onzer natuurgenooten, om winstbejag aangeleerd en uitgeoefend.
Meermalen toch, en nog onlangs, zag ik in een Dagblad hoogen lof toegezwaaid aan de Rijders in het Cirque Olympique (Paardenfpel) van den Heer baptiste loiset. Men zegt daarin onder anderen, dat de uiterst gevaarlijke sprongen, die zij verrigten, hun de algemeene goedkeuring doen verwerven.
Het schijnt mij toe, dat men niet wèl doet, met zoodanige halsbrekende kunststukken lof toe te zwaaijen, maar dat zij veeleer afkeuring verdienen. Voorzeker toch heeft de mensch het vermogen, om zijne spieren en ledematen in kracht en behendigheid te oefenen, niet van zijnen Schepper ontvangen, om zulke levensgevaarlijke sprongen te verrigten, louter tot vermaak van anderen. Mij dunkt, het is niet twijfelachtig, of deze oefeningen, met dit doel tot zulk een uiterste gedreven, zijn ongeoorloofd en den mensch onteerend.
Is dit zoo, dan vraag ik verder: Is het niet verkeerd, zoodanige kunststukken op eenigerlei wijze aan te moedigen, het zij door openbaren lof, het zij door dezelve in persoon bij te wonen? Hoe meer toeloop toch de Rijders ondervinden, des te meer worden zij door de geldelijke bijdragen en toejnichingen in het voortzetten en al hooger opvoeren van