tijd glimlacht de dichter. Zoo dikwijls hij piet gesproken heeft, komt hij in de beste luim naar huis, en is den geheelen avond opgeruimd. - Wat toch, in 's hemels naam, mag gekke piet hem voorpraten? Hoe onderhoudt hij den man, die zich zoo ligt verveelt? Want menigmaal hoort men hem, wanneer de laatste zijner gasten afscheid genomen heeft, tot zijne vrouw zeggen: ‘Ik had niet gedacht, dat wij dien van avond nog kwijt zouden worden!’ Ten negen ure neemt alles afscheid; dit is het vastgestelde tijdstip. 's Morgens mag, vóór elf ure, niemand in lamartine's kamer komen. Het is streng verboden aan te kloppen. Op het overtreden van dit verbod staat dienstontslag. Deze tijd is bij hem aan den arbeid gewijd. Den geheelen overigen dag brengt hij zonder bezigheid door. Na het ontbijt gaat hij wandelen, en keert dikwerf eerst tegen etenstijd terug. Des avonds ten tien ure, een uur na het vertrek der bezoekers, gaat hij slapen.
Aan tafel spreekt lamartine weinig; zijne vrouw maakt de honneurs. Maar bij het toilet, wanneer hij zijn haar opmaakt, en wanneer zijne luim het medebrengt beminnelijk te wezen, dan is hij het in den hoogsten graad. Zijn gesprek is zoo aanlokkend, zoo leerzaam, zijne wijze van voordragt zoo vloeijend, zoo schitterend, dat men hem met open' mond aanhoort. Hij spreekt gelijk hij verzen maakt; maar alleen als hij beminnelijk wezen wil!
Lamartine heeft in de vriendschap en in elke voorkeur eenen zonderlingen smaak. Hij schijnt de uitersten te beminnen, bij voorbeeld gekken piet en beranger. Vele dichters zenden hem verzen, of ook geheele werken in proza, met voorrede en alle mogelijke huldigingen. Deze boeken worden alle in eene opzettelijk daartoe bestemde kamer gelegd. Wanneer zich een zeker aantal daarvan opgehoopt heeft, zoo schenkt hij ze aan zijne vrouws kamenier, die dezelve, nog geheel ongeopend en onopengesneden, aan boekhandelaars verkoopt. Hetgeen zij er voor krijgt, behoort tot haar vaste verval.