| |
Iets voor het niet-geneeskundig publiek.
Door E., Med. Doct.
Vele menschen zijn, in ongesteldheid, gaarne geholpen met een huismiddeltje, en nemen gretig den raad aan van een' bekende of goeden buur, die, zoo zij meenen, dezelfde of dergelijke kwaal heeft gehad. Zoodanige raad, of medegedeeld Recept, is, op zichzelf beschouwd, somtijds niet kwaad, maar komt dikwijls ongelukkig in het tegenwoordige geval volstrekt niet te pas. Twee schijnbaar gelijke ongesteldheden verschillen vaak oneindig in aard, oorzaken, gevolgen, enz. en moeten dan soms met geheel tegenovergestelde middelen behandeld worden. De goede raad, dien men uit vriendelijkheid aan een ander geeft, bekomt daarom dikwijls slecht. Vooral is men met zoodanigen raad zeer gereed bij uitwendige ongesteldheden; en ook zij, die huiverig zijn, om, buiten den Geneesheer, eenig inwendig middel te gebruiken, meenen, dat iets uitwendigs niet schaden kan; althans niet, als het tegen eene uitwendige ongesteldheid moet dienen. Daarbij is men vrij algemeen van gedachte, dat zoogenaamde uitwendige ongesteldheden, b.v. oogziekten, huiduitslag, pijnen in de ledematen, enz. enkel door eene uitwendige behandeling moeten worden genezen. Men bedriegt zich intusschen zeer in dit een en ander, dikwijls zonder zichzelv' bewust te zijn van het nadeelige gevolg, dat men, soms eerst na eenigen tijd, daarvan ondervindt. Ik wenschte anderen van deze dwaling te kunnen overtuigen, maar ge- | |
| |
voel de moeijelijkheid daarvan. Het vooroordeel toch is doorgaans zoo ongemakkelijk te overwinnen, en men denkt ook al ligt: ‘Nu ja! zoo spreken de Doctors altijd; die Geleerden kunnen niet verdragen, dat een ander ook iets van hunne kunst wete; wat zij niet voorschrijven, wordt meestal afgekeurd,’ enz. Het is daarenboven eene moeijelijke zaak, over een geneeskundig onderwerp voor niet-Geneeskundigen te schrijven. Ik wil het evenwel beproeven, zoo goed ik kan.
Het is vaak, als meende men, dat het oog, de huid, en andere uiterste deelen van het ligchaam, omdat ze niet binnen in het ligchaam, maar aan deszelfs buitenzijde geplaatst zijn, met het overige ligchaam niets te maken hadden, en als bestond er geen verband tusschen de in- en uitwendige deelen. Deze dwaling is groot en schadelijk. Het gansche ligchaam toch maakt één geheel uit. Geen van deszelfs deelen, noch in- noch uitwendige, bestaat op zichzelve; het naauwste verband vereenigt allen. In de ongesteldheid van het een deelt doorgaans een ander. Bij vele zoogenaamde uitwendige gebreken, huidziekten, oogkwalen, verouderde zweren, moet de oorzaak van binnen worden gezocht. Soms zijn ze heilzame werkingen der Natuur, om inwendige ziekten te genezen, af te leiden, voor te komen. Soms is er, bij den schijn van gezondheid, eene verborgene ziekelijke gesteldheid in het ligchaam aanwezig. Soms bestaat er een overblijfsel van eene vroegere ziekte of eigenaardige scherpte, die, eenigen tijd als 't ware geslapen hebbende, zich nu op een uitwendig deel plaatst, en wier wezenlijke aard dikwijls voor den kundigsten moeijelijk te ontdekken is. Altijd moet dus zorgvuldig worden onderzocht, in welk verband het uitwendige gebrek staat tot de gesteldheid van het overige ligchaam; welken invloed zij op elkander uitoefenen, enz. Zelfs wanneer het ongemak, b.v. eene huidziekte, soms louter plaatselijk is in een gezond ligchaam, moet men nogtans zeer omzigtig zijn met deszelfs enkel uitwendige behandeling, daar de voorbeelden menigvuldig zijn, dat
| |
| |
op dusdanige uitwendig behandelde ongesteldheden inwendige ziekten, soms eerst na eenigen tijd, volgen.
Ieder derhalve, die gaarne zijne zieke oogen, of andere, aan de oppervlakte des ligchaams zich vertoonende, kwalen, genezen ziet, bedenke, dat meestal eene plaatselijke behandeling onvoldoende en somtijds schadelijk is; dat, al is ook het gebrek louter plaatselijk, dit nogtans oneindig verschillend van aard kan zijn, en twee schijnbaar gelijke gevallen soms op eene tegenovergestelde wijze moeten worden behandeld; dat men daarenboven in eene ziekte verschillend moet te werk gaan, naar gelange van hare verschillende hevigheid of naar hare onderscheidene tijdperken: zoo vereischt b.v. eene ontsteking eene andere behandeling wanneer zij hevig, eene andere wanneer zij ligt is; dezelfde middelen, die bij het begin eener ongesteldheid doelmatig waren, worden soms schadelijk bij haar verder beloop, enz. Men wachte zich vooral voor het gebruik van oogwaters, zalven, of welke middelen ook, door onkundigen aangeraden, met hoeveel ophef ze ook worden geprezen. Men zal nu gevoelen, wat waarde men hechten moet aan alle die oogwaters, zalven enz., die hier en daar worden verkocht, of Recepten, die men elkander zoo gaarne mededeelt, en die veelal gezegd worden goed voor alle, althans voor de meeste oogkwalen te zijn! Deze moeten noodwendig meestal schaden, of laten, door een bijzonder gelukkig toeval, de kwaal zoo als zij was. Daarenboven bestaan er eigenlijk geene bepaalde oogwaters, zalven voor huiduitslag, balsems voor wonden, enz. Er is geen geneesmiddel, dat alleen voor de oogen, alleen voor de huid, bij uitzondering van eenig ander ligchaamsdeel, geschikt is; - bij elke ongesteldheid, ook van de oogen, de huid enz., moet uit den ganschen voorraad der bestaande geneesmiddelen datgene worden uitgezocht, hetwelk juist nu, voor deze soort van ziekte, in een deel van dit maaksel, bij deze ligchaamsgesteldheid, het doelmatigst is. Zoo kan schier elk
middel, op geschikten tijd en wijze aangewend, een
| |
| |
oogmiddel, een wondbalsem enz. worden; terwijl het, te onpas gebruikt, groot nadeel kan stichten.
Mogt men hiertegen inbrengen, dat toch vele oogkwalen, huidziekten enz. enkel door uitwendige middelen genezen worden, zelfs wel door zulke, die door een' goeden vriend of buur worden aangeraden, zoo antwoord ik, dat er enkele gevallen zijn, waarin eene plaatselijke behandeling voldoende is; dat, in anderen, daarmede gepaarde inwendige middelen de genezing zouden hebben bespoedigd; dat de weldadige Natuur dikwijls de ziekten geneest, al is de behandeling niet doelmatig, en dat zij wel eens de kwalen overwint, niettegenstaande de verkeerd aangewende middelen.
Om dit een en ander nader op te helderen, en zoo veel mogelijk voor ieders begrip duidelijk te maken, wil ik nog meer bijzonder iets zeggen omtrent het oog en deszelfs ongesteldheden.
Boven alle ligchaamsdeelen heeft men zijne oogen lief, en met reden. Nogtans heeft juist bij deze deelen de bovengenoemde verkeerde handelwijs het meest plaats, en zijn zij het juist, die het minst eene verkeerde of onvoldoende behandeling verdragen. Hoe vele zieke oogen daardoor noodwendig verwaarloosd, ja voor altijd bedorven moeten zijn geraakt, kan men alleen dàn begrijpen, wanneer men eenig denkbeeld heeft van het zoo ingewikkeld zamenstel van het oog; van het teeder maaksel der meeste deelen, waaruit hetzelve bestaat; van de zeer verschillende soort van ongesteldheid, die ieder dezer deelen afzonderlijk kan treffen; van de onderscheidene ligchaamstoestanden, die eene oogziekte kunnen veroorzaken of wijzigen; van den invloed veler andere bijkomende omstandigheden, enz.
Het oog toch bestaat uit onderscheidene vliezen, meestal van de uiterste fijnheid, die ieder van een bijzonder maaksel, en met hare eigene zenuwen, slagaderen, bloedaderen, en sommige met watervaten, voorzien zijn. Het bevat in zich vochten van verschillende digtheid, ieder in eene eigene bewaarplaats afgesloten. Behalve de ove- | |
| |
rige, in ieder deel van het oog verspreide zenuwen en bloedvaten, heeft het eene afzonderlijke gezigtszenuw, die zich over eene groote oppervlakte uitstrekt en tot eene voor het bloote oog onzigtbare fijnheid uitbreidt, benevens eene afzonderlijke slagader en bloedader. Voorts vindt men traan- en slijmklieren, die ieder haar eigenaardig vocht voortbrengen; onderscheidene buizen enz., die alle wederom hare eigene zenuwen en bloedvaten bezitten. De oogbol wordt daarenboven omringd door celwijs weefsel, spieren, zenuwen, bloedvaten, het beenvlies der oogholte, en de beenderen, waaruit deze holte bestaat; om nu niet te spreken van de oogleden, en de onderscheidene deelen, waaruit zij zijn zamengesteld.
De afzonderlijke deelen, waaruit het oog bestaat, zijn meestal van de uiterste fijnheid en gevoeligheid. Geen ligchaamsdeel ontvangt zoo vele en velerlei zenuwen. Van de negen paren hersenzenuwen bestaan er vier paren alleen voor het oog, en het vijfde geeft aan hetzelve een' voornamen tak.
Al de opgenoemde deelen - want het is slechts eene bloote optelling, terwijl tot eene behoorlijke beschrijving eenige bladzijden zouden vereischt worden - alle die deelen dan maken te zamen één geheel uit, en zijn tot een bijzonder doel op de verwonderlijkste wijze ingerigt. Alles past zoodanig op en in elkander, dat, bij de aandoening van het kleinste deeltje zelfs, vaak de werking van het gansche oog noodwendig moet belemmerd worden. Men denke zich het fijnste, uit een groot aantal der meest verschillende deelen zaamgestelde, werktuig, het kunstigste, dat ooit eenig menschelijk vernuft zou kunnen voortbrengen, waarvan ieder afzonderlijk deel eene verschillende inrigting en eigenaardige bestemming had, terwijl door de werking van het geheel de heerlijkste uitkomst werd daargesteld; men stelle zich een zoodanig werktuig voor, en men zal er nog oneindig ver af zijn, zich een juist denkbeeld te kunnen maken van de verwonderlijke, ja aanbiddelijke formering van het menschelijk oog!
| |
| |
Ieder afzonderlijk deel van het oog nu is vatbaar voor bijzondere ziekelijke aandoeningen, eigenaardig aan deszelfs bijzonder maaksel en verrigtingen. Zoo zijn ook de vochten, in het oog besloten, op eene andere wijze ziek, dan de vaste deelen. Zij kunnen b.v. in te groote of te kleine hoeveelheid aanwezig, verdikt, uitgestort, of met een vreemd vocht vermengd zijn. Elk deeltje van het oog is daarenboven onderworpen aan velerlei ziekelijke aandoeningen, oneindig van elkander verschillende. Zoo kan, om een voorbeeld te noemen, de gezigtszenuw en hare netvormige uitbreiding (het netvlies genaamd) lijden aan vermeerderde, verminderde, ja zelfs geheel vernietigde gevoeligheid; aan uitzetting door overmatige voeding en weiachtige uitzweeting; aan bloedophooping, ontsteking, aderspattige gebreken der bloedadertjes; aan verbeening; aan zamengroeijing met naburige deelen; aan uitrekking of drukking, ten gevolge van eene slagaderbreuk, van verdikking of verharding in het celwijs weefsel, van beengezwellen in de oogholte. Daarenboven oefenen velerlei ziekten der hersenen, als bloedophooping, ontsteking, drukking, schudding, uitstorting van eenig vocht enz., zoodanigen invloed uit op de gezigtszenuw, dat het eveneens is, als ware deze zenuw zelve ziek, en kan aldus het gezigt belemmerd of vernietigd worden, terwijl het oog zelf gezond blijft. Neemt men nu in aanmerking, dat het oog uit zoo vele verschillende deelen is zaamgesteld, en dat ieder van deze aan velerlei gebreken onderhevig is, dan zal men zich niet verwonderen, dat de groote Heelkundige van gesscher ongeveer honderd verschillende oogziekten beschrijft. Ten gevolge der groote vorderingen, die, na hem, in de heelkunde der oogen gemaakt zijn, zou men dit getal nog kunnen vermeerderen. Vele dezer ziekten kunnen nog weêr bijzondere wijzigingen ondergaan, of wel onderscheidene van dezelve kunnen tegelijk aanwezig zijn.
Het naauw verband, dat tusschen het oog en het overige ligchaam bestaat, is daarenboven eene voorname bron van oogziekten, en deelt aan deze een bijzonder karakter
| |
| |
mede, overeenkomstig met den toestand van het overige ligchaam. Vanhier dan ook, dat het oog zoo dikwijls deelt in ongesteldheden, wier zitplaats eigenlijk zich elders bevindt, en dat dit deel, meer dan eenig ander, wordt aangedaan door algemeene ligchaamsongesteldheden en zoogenaamde ziekten der vochten. De bron van vele oogziekten moet elders dan in het oog zelf gezocht worden. De beroemde Hoogleeraar thomassen a thuessink zegt, ‘dat de meeste oogontstekingen door eene scherpte, die uit het ligchaam wordt aangebragt, haren oorsprong hebben.’ De oogontsteking toch ontstaat niet alleen uit eene plaatselijke of uitwendige oorzaak, maar dikwijls uit eene inwendige, b.v. uit eene zinkingachtige, rheumatische, jichtachtige, klierachtige, venerische of andere ongesteldheid des ligchaams; of, indien al de oogziekte in het begin enkel plaatselijk was, zoo neemt zij ligt, als er eene andere ongesteldheid of eene scherpte der vochten, hoe verborgen ook, in het ligchaam aanwezig is, de natuur van deze aan, en houdt op, eene eenvoudige plaatselijke oogziekte te zijn.
De bijzondere luchtstreek, weêrsgesteldheid, leeftijd, en bovenal het ligchaamsgestel, oefenen daarenboven grooten invloed uit op onderscheidene oogkwalen. Zoo worden deze gewijzigd, naar mate het klimaat kouder of warmer, de dampkring drooger of vochtiger is. Zoo is de ontsteking van het bindvlies der oogleden van verschillenden aard bij kinderen, volwassenen, grijzen. Zoo nemen oogziekten een ander karakter aan bij sterke en volbloedige personen, een ander bij zwakke en gevoelige voorwerpen.
Dit een en ander in aanmerking nemende, zal men, vertrouw ik, wel willen gelooven, dat het genezen van oogziekten geene zoo gemakkelijke zaak is. Er zijn gebreken van het gezigt, in schijn volmaakt aan elkander gelijk, die nogtans geheel verschillende zijn, en eene tegenovergestelde behandeling vereischen. Zoo spreekt men b.v. van zwakte van gezigt, en wil die met een zoogenaamd versterkend oogwater genezen. Deze zwakte
| |
| |
nu is eigenlijk niets anders dan eene belemmerde werking van een der deelen van het oog. Daar nu het aantal dezer deelen zoo groot is, daar ieder hunner op zoo velerlei wijze in zijne werking kan worden gehinderd, daar de oorzaken dezer gestoorde werking zoo onderscheiden zijn, en daar er zoo vele andere bijkomende omstandigheden moeten worden in aanmerking genomen, zoo volgt, dat de behandeling van een zwak gezigt verschillende, en dikwijls tegenovergestelde, middelen vereischt. Menig zoogenaamd zwak gezigt is door versterkende middelen nog verder bedorven, terwijl het door verzwakkende had kunnen genezen worden. Zoo gebeurt het, (om nog een voorbeeld bij te brengen) dat men als 't ware vlekken voor de oogen ziet en het gezigt beneveld is. Welnu, deze belemmering van het gezigt kan worden daargesteld (om van nog andere oorzaken niet te spreken) door eene vlek op het buitenste oogvlies, door een vreemd ligchaam in een der vochten van het oog, door eene aandoening der gezigtszenuw, of wel door eene oorzaak, die niet plaatselijk in het oog zelf aanwezig, maar in eenig ander ligchaamsdeel te zoeken is. Heeft het eerste geval plaats, zoo moet doorgaans de vlek door bijtmiddelen worden weggenomen; bij het vreemde ligchaam in het oogvocht, moet de oplossing en opneming door de weivaten worden bevorderd; de aandoening der gezigtszenuw, zoo zij in bloedophooping bestaat, moet door bloedontlastingen, verkoelende en bedarende middelen worden overwonnen, en, zoo zij van eene verzwakte zenuwwerking afhangt, door eene voedende, versterkende en prikkelende geneeswijze worden behandeld; terwijl de oorzaak, die in een ander ligchaamsdeel mogt gelegen zijn, met andere middelen, naar de omstandigheden verschillende, moet bestreden worden.
Hoezeer het gezegde nog voor vele uitbreiding zou vatbaar zijn, en men eveneens van vele andere uitwendige ongesteldheden zou kunnen aantoonen, hoe verkeerd, ja gevaarlijk, het dikwijls is, zich daarbij aan eene enkel uitwendige behandeling te vertrouwen, of, nog erger, zich
| |
| |
van middelen te bedienen, die door onkundigen worden aangeraden; hoezeer het gemakkelijk zou zijn, dit alles nader te betoogen, zoo meen ik hiermede te kunnen volstaan. Het kan tevens eenigermate strekken, om te doen gevoelen, hoe gevaarlijk het, ook bij inwendige ongesteldheden, is, zich te bedienen van aangeprezene middelen, die in gelijke gevallen van goed gevolg zouden zijn geweest, daar deze gelijkheid meestal slechts schijnbaar is; terwijl het voor den Geneesheer zelven dikwijls de moeijelijkste taak is, den waren aard eener ziekte te onderkennen, om haar doelmatig te kunnen behandelen. |
|