Men sprak over deze zaak. En onder anderen een Advocaat in het gezelschap gaf den Ambtenaar volkomen regt. Voor de Doopsgezinden was dat eenmaal vastgesteld, zeide hij; ieder wist, dat die niet zwoeren. Maar, wie buiten hen zulks weigerde, die moest, hetzij teruggewezen worden, hetzij de daartoe gestelde boete betalen, of wat de omstandigheden vorderden.
Dat is toch vreemd, dacht ik. De Doopsgezinden gronden hunnen afkeer van den eed op den Bijbel, op de straks vermelde en andere plaatsen. En wij overige Protestanten eerbiedigen dat zelfde woord Gods, als onze opperste wet, maar worden verhinderd aan dat gebod te voldoen. Is het begrip van genoemde gezindte dan zoo kinderachtig? Of zijn die lieden zoo stijfzinnig, dat zij het eenmaal door hunne min verlichte vaderen aangenomene, om lief of leed, niet willen laten varen? Mij dunkt, teyler's Genootschap, en vooral mannen als stinsta, hulshoff, de vos, om geene anderen te noemen, blijven ons borg voor het tegendeel. En wat met name de stijfzinnigheid betreft; de vrij algemeene-afwijking van de vroegere, even zeer kenmerkende denkbeelden, omtrent het dragen van wapenen en het bekleeden van een overheidsambt, toonen genoeg, dat die niet onverzettelijk is.
Wat mij betreft, ik geloof niet, dat jezus den zijnen regtstreeks verboden heeft, der Overheid eenen van hen gevergden eed te weigeren. In zoo verre stem ik met de redenen der gewone Bijbelverklaring in. Verzetting, van welken aard ook, tegen den Staat, en tegen de instellingen van mozes vooral, lag te ver buiten zijne bedoeling. Maar eene andere vraag schijnt het mij toe te zijn, of het zweren niet met den geest van het Evangelie strijdt, of het in Christenstaten behoort gevorderd te worden, - tegen overtuiging en geweten van naauwgezetten aan, gevorderd te worden. Wat is toch zweren? De plegtige verklaring voor den Regter, voor de Overheid, voor elk, die regt bezit, waarheid van mij te vorderen en te verwachten (voeg er bij de voor-