en de werken van corneille, racine, molière en voltaire overluid lazen. Talma nam in het eerst daaraan geen deel, wijl tegenzin in zijnen toekomstigen stand hem meestal zeer mismoedig maakte. Van lieverlede echter kreeg hij smaak in de tooneelpoëzij, las mede, begon op liefhebberij-tooneelen te spelen, en kwam zoo ten laatste, van alle kanten aangemoedigd, op het Théâtre français.
Talma bezat geheel het opgewekte temperament des kunstenaars. Hij was gevoelig, vatbaar voor alwat schoon en smaakvol is, aandoenlijk, prachtlievend, verspillend, ongeregeld in leefwijze, schuldenmakend trots de rijkste verkwister! Zijn huis was een rendezvous van ontelbare bekenden, en hij hield altijd open tafel. Zijn leven was rijk in avonturen, welke de Franschen inconséquences, wij plompe Nederlanders slechtweg domme streken noemen. In de (eerste) Omwenteling koos hij geene partij, maar leefde alleen voor de kunst. Evenwel berokkende hij zich, door eene minnarij met eene Actrice, den haat van robespierre, zijnen medeminnaar; en, ware deze vrouw niet slim genoeg geweest, om, onder voorwendsel van ziekte, zich geheel van beiden te ontslaan, wie weet, of talma's kop niet gevallen ware! - Later werd hij de gunsteling van napoleon, en nu leefde hij als een Vorst. Maar gelukkig was hij nooit. Eene sombere melancholie vervolgde hem alomme. De gemoedsrust moest wel eenen man ontbreken, wien zijn eigen vader, reeds in de vroege jeugd, allen troost, alle hope eens eeuwigen levens had ontroofd! ‘Wanneer ik in den schouwburg ben,’ zeide hij eens tot zijne vrouw, ‘en al die opgeschikte en lustige menschen verzameld zie, dringt zich altijd de gedachte aan mij op: Binnen weinige jaren liggen zij allen in het graf, en... voor eeuwig!’ - ‘Kunt gij het gelooven?’ sprak hij op een' anderen tijd: ‘zoo dikwijls ik een vrouwelijk wezen aanzie, al is hare gedaante nog zoo bevallig, al zijn hare gelaatstrekken nog zoo betooverend, dan doorboor ik met éénen blik het vleesch, en zie slechts een geraamte. Dit is mijnen geest zoo wel, als mijn oog, als tot eene gewoonte geworden. Wat ik ook doe, ik zie het
geraamte!’ - Gelijk de meeste kunstenaars, werd talma door allerlei inbeeldingen geplaagd. Nu eens meende hij, dat hij blind werd; dan weder, dat hem eene beroerte stond te treffen, enz. Alleen dan, wan-