De godsdienst te Parijs.
(Uit den Corsaire.)
Men maakt sinds eenigen tijd grooten ophef van de godsdienstige opwekking, welke zich te Parijs zou vertoonen. Ik heb overal naar dezelve gezocht, maar ze nergens kunnen vinden. Parijs is nog heden, op het stuk van Godsdienst, wat het altijd geweest is: het is noch vroom, noch godsdiensthatend; het is onverschillig. Zie, zegt men, hoe de volksmenigte stroomt naar de preken van lacordaire en den Abt coeur, en naar de kerkplegtigheden van St. Roch. Te Parijs gaat de menigte altijd ergens heen. Tegenwoordig drijft de lediggang der hooge en rijke familiën dezelve naar Notre-Dame; maar het volk mengt zich niet in deze aristocratisch-godsdienstige plegtigheden; deze zijn voor hetzelve niet bestemd; het blijft aan zijnen arbeid, en bidt al werkende. De lediggangers wandelen rondom den predikstoel; een klein aantal dringt verder door; de overigen kijken naar de Dames, tellen de kruisbogen, of spelen met de vingers in hunne kuif.
Te Parijs, de stad der volstrekte onverschilligheid omtrent het godsdienstige, is de heilige week even profaan als hare vijftig zusters. Het volk neemt er zeer weinig deel in de godsdienstige plegtigheden; de Geestelijkheid verstaat ze niet, en viert ze zeer gebrekkig. Geene stad ter wereld, waar de Priesters minder priesterlijk zijn, dan te Parijs; zij hebben een wereldsch voorkomen; zij verwaarloozen de kruinschering, en dragen bakkebaarden; de tunica talaris vinden zij lastig en averegtsch; zij hebben de breede en kanonieke schoenen met gespen verruild tegen kettersche laarzen; zij zingen valsch, slaan geen getijboek op, en vertoonen gedurende de dienst blijken van verveling. Wel is waar, pligt en deugd zijn niet onbestaanbaar met dit anti-geestelijk voorkomen; men kan een goed Herder zijn en laarzen dragen: maar het uitwendige maakt indruk, en in de zuidelijke steden zou een Priester, die bakkebaarden droeg, eene gansche gemeente ergeren; daar blijft men in het godsdienstige geheel aan het uitwendige hangen, zonder zich aan het wezen te laten gelegen liggen, en ontaardt dus de Godsdienst zelve in een vertoon van uiterlijke eerdienst, in plegtigheden, somwijlen