| |
De pest te Eyam, in Derbyshire, in 1666.
Door onderscheidene Schrijvers zijn, op schrikbarende of aandoenlijke wijs, de verwoestingen geschilderd, door de groote Pest van het jaar 1666 te Londen aangeregt, en de bijzonderheden, welke haar woeden in die hoofdstad gekenmerkt hebben. Niet minder treffende tooneelen hebben, gedurende dit verschrikkelijke tijdsgewricht, sommige der afgelegenste oorden van het Koningrijk opgeleverd. Ziehier, bij voorbeeld, het verhaal, hetwelk een Engelsch tijdschrift geeft van hetgeen toenmaals in een dorpje van eene der bergachtige streken van Engeland is voorgevallen.
Een der aangenaamste en gezondste bergdorpen (Peak-villages) is de kleine stad Eyam (want in dien omtrek heeft het woord stad de beteekenis van ons dorp). Zij ligt in het gebergte ten westen, ongeveer op eenen afstand van twaalf Eng. mijlen van Sheffield, dertien of veertien van Chesterfield en twaalf of dertien van Buxton. Aan alle zijden door barre en onvruchtbare rotsen omgeven, schijnt het eene der laatste plaatsen te zijn, waar eene vereeniging van menschen verkiezen zou haar verblijf te vestigen; en echter, bestaande, gelijk het doet, uit eenvoudige maar nette en vrolijke landwoningen, elke van eenen tuin voorzien, overal omgeven met weelderig groeijend boomgewas, tusschen welks loof de oude, eerwaardige kerk hare grijze torenspits verheft, terwijl elke stulp hierbij dat beeld van landelijkheid vertoont, hetwelk nimmer mist een aangenaam gevoel te wekken, levert dit dorpje een lieftallig tafereel van vergenoegdheid en welvaart. Zoodanig is Eyam tot op den huidigen dag; en, ofschoon digt bij de voornaamste fabrijkplaats van mes- | |
| |
senmakers arbeid in Grootbrittanje gelegen, zijn de zeden der inwoners naar evenredigheid onbevlekt, en hunne manieren komen naderbij aan die der aartsvaderlijke eenvoudigheid, dan zij in soortgelijke omstandigheden anders wel gevonden worden.
Eyam is slechts weinig bekend. Ofschoon er, vele jaren geleden, een goede straatweg aangelegd geworden is, (in die tijden, toen men nog de wegen liever regt over den top dan rondom den voet der bergen bragt) wordt echter deze weg niet veel gebruikt. Het dorp wordt derhalve schaars bezocht, behalve door een klein aantal vreemdelingen, die komen om deszelfs aloude kruis te bezigtigen, of wel het grafteeken van den Heer mompesson, of de romaneske kloof, waarin de zonderlinge rots staat, welke den naam van Cuckletts-kerk draagt.
Eyam, hoezeer bewoond door een geslacht van bergwerkers, eene volksklasse, welke in Derbyshire het meest voor gezond en langlevend bekend staat, en hoezeer toenmaals nog afgezonderder dan tegenwoordig, werd tijdens de zware pest van 1666 door die plaag op eene strenge en noodlottige wijs bezocht. Hier regtte deze vreeselijke ziekte de ijselijkste verwoestingen aan; maar hier ook werd, door de voorzigtigheid, zielskracht en zelfopoffering van den Leeraar en deszelfs huisvrouw, de vernielende besmetting gestuit, en het overschot der natie voor derzelver uitwerkingen behoed.
De wijs, waarop de pest zich aan dit afgelegen dorpje mededeelde, toont, hoe kwaadaardig derzelver smetstof moet geweest zijn, en welke voorzigtigheid men had behooren in acht te nemen, om derzelver verspreiding te voorkomen. Terwijl zij te Londen woedde, werd van daar eene kist met lakens aan een' kleedermaker te Eyam afgezonden, die dezelve niet zoodra geopend had, of hij werd ziek. Zijn geheele huisgezin deelde weldra in hetzelfde lot, en allen stierven, behalve één. Deze lieden waren te Eyam de eerste slagtoffers der pest. Met ontzettende snelheid verspreidde zich de ziekte, drong in elke woning, en rukte een deel van ieder huisgezin weg. Niet zelden omsloot dezelfde stulp stervenden en dooden. Klein was overal de tusschenruimte tusschen gezondheid en ziekte, en kort de overgang van het ziekbed in het graf. Waar de eerste teekenen der krankheid zich openbaarden, wanhoopte men reeds zoo zeer aan alle herstel, dat men veeleer met eene soort van angstig verlan- | |
| |
gen naar het snelle sterven van den lijder uitzag, in de hoop dat met hem weder een deel der besmetting begraven en derzelver kracht voor zoo veel verminderd zou worden. Op het kerkhof, in de naburige heuvels en in de velden, welke het dorp omringden, werden bij voorraad graven gedolven, bereid om de stervenden te ontvangen, over welke men in oneerbiedige haast de aarde toewierp.
De Heer mompesson, destijds de Predikant te Eyam, was ongeveer achtentwintig jaren oud, en zijne vrouw een jaar jonger; zij hadden twee kinderen, een zoon en eene dochter, beide natuurlijk zeer jong. Bij het uitbersten der ziekte smeekte Mejufvrouw mompesson, met hâre kleinen in de armen, haren echtgenoot allerdringendst, de ten verderf gedoemde plaats nevens hen te ontvlugten. Al haar bidden was vruchteloos; hij had besloten, zijne kudde nimmer te verlaten. Op zijne beurt echter werd hij nu de smeeker, en bezwoer zijne gade, Eyam met de kinderen te ontwijken, tot dat de bezoeking voorbij zou zijn. Zij wilde evenmin haren echtgenoot alleen laten. Eindelijk kwamen zij tot het besluit, te zamen het gevaar der ziekte te verbeiden, maar de kinderen naar eenig oord te zenden, waar hetzelve oogenschijnlijk minder was. Hun kroost dus bezorgd hebbende, hadden zij meer tijd en gelegenheid om hunne lijdende parochiekinderen te hulp te komen; en dit paar, hetwelk zich op deze wijs als ten dood gewijd had, werd de helpende engelen van het dorp. Vrienden en magen mogten de pestzieken ontvlugten; maar de Predikant en zijne vrouw verlieten geenen lijder, noch aarzelden eene besmette woning binnen te treden. Troost bragten zij den stervenden, en gaven den levenden goeden raad, omtrent de beste wijs om het voortdringen der besmetting te beletten; en zoo groot was ook de invloed van dezen braven man, dat zijne gemeente de voorschriften, welke hij gaf, als bevelen van den Hemel zelven beschouwde, en zich onvoorwaardelijk aan zijne leiding overliet.
Overwegende dat de vreeselijke kwaal in deze bergstreek als opgesloten was, begreep de Heer mompesson, dat, zoo hij alle gemeenschap met het omliggende land kon afsnijden, er eene waarschijnlijkheid bestond, dat zij in korten tijd van zelf zou te niet loopen. Derhalve bewoog hij zijne kudde, zich niet naar elders te verwijderen, en, geholpen door den Graaf van Devonshire, die insgelijks zijn vorstelijk
| |
| |
verblijf te Chatsworth, zes of zeven mijlen van Eyam, niet verliet, trok hij een denkbeeldig kordon rondom het dorp, welken omkring niemand overschrijden mogt. Langs deze grenslijn waren op onderscheidene plaatsen punten aangewezen, waar de bewoners van andere dorpen benoodigdheden des levens konden aanbrengen, en aldaar, zonder dat iemand hun nabijkwam, op een stuk rots nederleggen, naderhand terugkomende om den prijs te ontvangen, dien zij ter zelfder plaatse in eenen trog vol zuiver bronwater vonden. Sommige dier troggen zijn nog aanwezig, en worden door de oudste inwoners van Eyam aan de vreemdelingen getoond.
Om zoo veel mogelijk de uitwerkselen te verhoeden, welke de besmetting onder personen, in eene beslotene ruimte vereenigd, kon hebben, deed de Heer mompesson de kerk sluiten, en, zich naar het Cuckletts-dal begevende, eene niet ver van het dorp gelegene kloof, aan den eenen kant door brokkelige rotspunten begrensd, en aan de andere zijde overschaduwd door boomen, welke de hand der natuur er als 't ware geregeld schijnt geplant te hebben, beklom hij er eene boogswijze holte in de rots vrij hoog boven den grond, en van daar, als van eenen kansel, sprak hij tot zijne gemeente en hield de gewone kerkdienst. De enge, donkere kloof, de kabbelende beek, die in derzelver diepte ruischte, de overhangende bergtoppen, de holle rots, welke sedert den naam van Cuckletts-kerk gevoerd heeft, de sierlijke boomen, en de volkomene afzondering, waar men door niets gestoord wordt, dit alles werkt zamen, om deze plaats nog tegenwoordig tot een der bekoorlijkste kleine bergtooneelen te maken; doch, wanneer wij ons in onze verbeelding de vergaderde dorpelingen voorstellen, gezeten op den rijzenden grond aan de eene zijde der beek, allen van elkander verwijderd, alsof elk vreesde door zijnen nabuur besmet te worden, maar allen aandachtig luisterende, om geen woord te verliezen van de rede des Predikers op de rots, en nedergebogen in eerbiedig gebed voor dat Wezen, hetwelk alleen hun troost en bescherming kon toezenden, alsdan gevoelen wij ons in den geest tot de gebeurtenis van het jaar 1666 teruggevoerd, en verliezen ons vooral in bewondering voor den edelaardigen Zielenherder, die aldus de hartstogten en wederwaardigheden van zwakke menschen tot een heerlijk doeleinde wist te besturen.
Zeven maanden lang (want zoo lang duurde de pest) bleef de godvruchtige man op deze wijs voor Eyam waken. Hij
| |
| |
behield zijne gezondheid. Mejufvrouw mompesson had hem overgehaald, om, als behoedmiddel, zich eene insnijding in het been te laten maken, opdat dezelve, open gehouden, in geval van besmetting, de ziektestof mogt afleiden. Op zekeren dag bemerkte zij, bij het bezigtigen dezer insnijding, dat hare voorzorg niet vruchteloos geweest was, en dat, naar het voorkomen der wond, de Heer mompesson het gevaar ontsnapt was. Maar de pest was in hunne woning gedrongen, en, terwijl zij nog over het behoud van haren echtgenoot juichte, werd deze getrouwe vrouw het slagtoffer der kwaal! Zij werd op het kerkhof begraven, waar haar lijksteen nog te zien is. Wat haar echtgenoot bij dezen slag gevoelde, heeft hij op eene treffende wijs, in eenen brief aan zijnen Beschermheer Sir george saville en in eenen anderen aan zijne kinderen, uitgedrukt, welke beide brieven nog in wezen zijn.
Van den anderen kant genoot de Heer mompesson het verheven genoegen, dat hij de ziekte in het dorp, waarvan hij Predikant was, zag eindigen; want door zijne maatregelen werd de besmetting gestuit en zoo het schijnt vernietigd, daar Eyam de laatste plaats is, welke door dien vreeselijken geesel bezocht werd. Zijn gedrag verwierf hem algemeene toejuiching, en kort daarna werd hem het Rectoraat van Eakring, in het Graafschap Nottingham, opgedragen; hij werd tot Prebendaris van York en Southwall benoemd, en ontving de aanbieding van het Dekenschap van Lincoln; dit laatste weigerde hij, ten behoeve van zijnen vriend Dr. fuller. In tweede huwelijk trouwde hij Mejufvrouw nuby, weduwe van charles nuby, Esq., welke vrouw hem twee dochters baarde. Eindelijk stierf ook hij, den 7den Maart 1708, in het 70ste jaar zijns levens, te Eakring, waar eene koperen plaat tot zijne gedachtenis geplaatst is.
Zoo groot was te Eyam, gedurende deze bezoeking, de sterfte geweest, dat men op de heuvels ter wederzijden van het dorp niet slechts enkele graven, maar geheele kerkhoven had aangelegd. Thans zijn deze begraafplaatsen bijna alle verdwenen. Eene enkele, aan den oostkant van Eyam, is nog over, en draagt den naam van Rileys-grafsteenen; doch zij is niet meer in den toestand, waarin zij zich oorspronkelijk voordeed. Eene enkele familie schijnt aldaar ter aarde besteld geworden te zijn, en de dagteekeningen harer sterf- | |
| |
gevallen zijn een treffend gedenkteeken van het geweld der pest op deze eenzame plaats.
‘Ik herinner mij niet,’ zegt de Schrijver der Bergtooneelen (Peak-scenery), ‘immer eene meer innige en plegtige aandoening gevoeld te hebben, dan toen ik deze plaats bezocht. De vreeselijke kracht dier ziekte, welke, toen zij te Londen heerschte, geheel het Rijk deed sidderen, en in het volgende jaar het dorp Eyam ontvolkte, heeft hier eene ontzettende getuigenis nagelaten. Zes hoofdsteenen en een tafelvormig gedenkblad zijn nog in wezen, om ons het ganschelijk uitsterven eener geheele familie, op éénen knaap na, in den korten tijd van acht dagen, te verhalen. Het opschrift, schoon sterk uitgesleten, kan nog duidelijk gelezen worden. De dagteekeningen zijn:
elizabethhancock, |
overleden 3 Augustus 1666. |
john hancock, Senior, |
- 4 - |
john hancock, Junior, |
- 7 - |
oner hancock, |
- 7 - |
william hancock, |
- 7 - |
alice hancock, |
- 9 - |
anne hancock, |
- 10 - |
Welk een treurig gedenkteeken van huiselijke ramp leveren niet deze weinige grafsteenen en derzelver opschriften! Op de vier zijden der tombe, welke de asch van den vader dezer ongelukkige familie bevat, leest men de woorden: Horam Nescitis, Orate, Vigilate!’ (Gij en weet de ure niet; dus bidt en waakt!)
Een afstammeling van den knaap, die, gelijk hierboven gezegd is, bijna als door een wonder, van zijn geheel gezin behouden bleef, bragt omstreeks het midden der vorige eeuw te Sheffield de kunst in zwang, om staven koper met zilver te pletten, en legde dus den grond tot een der meest winstgevende sabrijkbedrijven van die stad en derzelver mededing ster Birmingham. |
|