Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1836
(1836)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHôtel-Dieu.Il y régne un ordre admirable, une propreté parfaite, un soin extrême: on y guérit. Het Hôtel-Dieu is geplaatst ter linkerzijde van de kerk Notre-Dame: het is een groot en uitgestrekt gebouw, vier à vijf verdiepingen hoog, en van alle zijden vrij. Het péristyle des gebouws, in 1804 daargesteld, is met Dorische kolommen versierd, hetgeen misschien een al te prachtig aanzien, met betrekking tot het doel des gestichts, geeft; ons althans schenen de volgende woorden van jouy desaangaande zeer toepasselijk: ‘In alle dingen bemin ik de overeenstemming (harmonie); en bij gevolg betreur ik dien Gothischen gevel van het Hôtel-Dieu, welke overeenstemde, wat oudheid, smaak en bouworde aangaat, met de kerk Notre-Dame, op welker voorplein dit ziekenhuis geplaatst is. Welligt maakt de tegenwoordige ingang meer indruk; maar dezelve heeft die belangstelling, door de herinneringen geboren, verloren, die indrukken en stempels van den tijd, wier welligt onverklaarbare bekoorlijkheid echter niet minder wezenlijk is. De Dorische kolommen, welke thans den gevel van dit gebouw versieren, doen aan eene ongewijde plaats of gedenkstuk denken: het was voorheen het Hôtel-Dieu; het is tegenwoordig de Tempel der Weldadigheid.’ De overlevering vermeldt, dat dit gebouw zijnen oorsprong | |
[pagina 321]
| |
verschuldigd is aan st. landry, Bisschop van Parijs, onder clovis II, omstreeks het jaar 608. Het werd vergroot door den H. lodewijk, die het rijk begiftigde, vergroot in 1511 en 1531, rijk begiftigd door hendrik IV, vergroot in 1714 en 1782, voor een gedeelte door brand vernield in 1787. Den 28 April 1834 deed ik mijn eerste bezoek in hetzelve. De schijn van het moderne, bij het bezien van het uitwendige des gebouws, voornamelijk van den gevel, gaat echter niet verder dan de vestibule; weldra ontmoet men eene ons de oudheid herinnerende bouworde, en de kruisbogen der gewelven, de lange gangen en eenvoudige pilaren brengen ons meer en meer in het midden der Gothische eeuwen terug. Ter regterzijde in de vestibule staat een fraai, uit wit marmer gehouwen standbeeld ter eere van de montyon, op welks voetstuk het volgende te lezen is: A la mémoire d'ant. jean rob. bapt. auget de montyon, Baron de Montyon, Conseiller d'Etat, dont l'inépuisable bienfaisance et l'ingénieuse charité ont assuré après sa mort comme durant sa vie des encouragemens aux sciences, des récompenses aux actions vertueuses, des soulagemens à toutes les misères humaines. Né le 23 Dec. 1733, mort 29 Dec. 1820. - Verder ter linkerzijde is het amphitheater voor de clinische lessen en het doen van operatiën, de kamer voor de consultations gratuites de Chirurgie, ter regterzijde die voor consultations gratuites de Médecine; daarop volgen eenige zalen. Vóór men een' langen gang aan beide zijden met ramen voorzien, doorgaat, bevindt men zich in een groot vierkant, aan welks linkerzijde eene marmeren grafnaald is opgerigt ter eere van desault en bichat, met een ijzeren hek omringd; in het midden der naald is met gouden letters te lezen: Ce marbre, dédié à la mémoire des citoyens desault et bichat, a été posé pour attester la reconnaissance de leurs contemporains pour les services, qu'ils ont rendus, le premier à la Chirurgie française, dont il est le restaurateur, le second à la Médecine, qu'il a enrichi de plusieurs ouvrages utiles, et dont il eut agrandi la domaine, si l'impitoyable mort ne l'eut frappé dans sa 31 année: Août 1802. Na den langen gang, waarin verscheidene herstellende zieken heen en weder wandelden, te zijn doorgegaan, komt men in het achterste gedeelte des gebouws, en wel, drie à vier trappen opgaande, in eene soort van kapel of cel; althans daarmede heeft het veel overeenkomst: aan beide zijden zijn | |
[pagina 322]
| |
groote trappen, waarmede men naar onderscheidene ziekenzalen gaat. De wanden van deze cel zijn behangen met borden, waarop in het Fransch of Latijn de oude statuten des gestichts en de namen van deszelfs weldoeners zijn geschreven. Op den achtergrond ziet men drie groote standbeelden, op hechte en groote voetstukken geplaatst. Het zijn beelden, toegewijd aan de nagedachtenis van, en voorstellende st. landry, st. louis en henri IV. Op de voetstukken dier beelden leest men Latijnsche opschriften, inhoudende, dat st. landry het gebouw gesticht heeft, en st. louis en henri IV hetzelve bijzondere bescherming verleenden en met rijke geschenken begiftigden. Op een der houten borden, aan den muur hangende, leest men de Ode, door zekeren gilbert eenige dagen vóór zijnen dood vervaardigd. Deze Ode is roerend, gelijk de geschiedenis van gilbert zelv'. Wij willen daarom iets naders aangaande hem zeggen. Gilbert, een jeugdig letterkundige, begeeft zich naar Parijs, met de kiemen van een schitterend talent ruimschoots toegerust. In zijne hoop, aanmoediging en bijstand van oudere geleerden te zullen erlangen, vindt hij echter zich bedrogen: hij is arm en wordt door hen veracht. Om zich te wreken, voegt hij zich bij hunne bedillers, en onderscheidt zich weldra als een der gevaarlijkste. De armoede en ellende, hem zonder ophouden vervolgende, de onderscheiding en het geluk, zijnen vijanden ten deel vallende, brengen hem tot een' toestand van wezenlijke zinneloosheid. Hij waant zich vervolgd door zijne tegenstrevers, die hem zijne papieren willen ontrukken. Om deze voor hunne roofzucht te beveiligen, sluit hij zijne handschriften in eene kast, van welke hij den sleutel doorzwelgt. Dit werktuig geraakt in den ingang van het strottenhoofd, verhindert den toegang der lucht, en doet den zieken stikken. Hij sterft in het Hôtel-Dieu, na eenige dagen de wreedste folteringen te hebben doorgestaan. Men had hem het leven kunnen redden, indien men de oorzaak der ongesteldheid gekend had, welke hij evenwel zelf aanwees, door bij elke gelegenheid te zeggen: ‘La clef m'étouffe!’ Zijn zinnelooze toestand was oorzaak, dat men dit als een trek van verbijstering beschouwde; maar bij het openen van het lijk vond men werkelijk den sleutel, van welke het gedeelte, dat men in het slot steekt, aan den ingang van het strottenhoofd was vastgehecht. Men zou dien gemakkelijk hebben | |
[pagina 323]
| |
kunnen uithalen, den vinger achter in de keel brengende. - De jeugdige ongelukkige drukte, acht dagen vóór zijnen dood, de droevige stemming zijner ziel uit in verzen, vol van de verteederendste melancholie. Deze verzen nu maken de Ode uit, te zijner gedachtenis opgehangen; het zijn verzen, de zielsgesteldheid van den ongelukkigen gilbert zoo geheel uitdrukkende, dat een weemoedig gevoel mij aangreep, en ik lang, zeer lang staarde op het door die Ode bezielde bord; ja nooit ging ik het voorbij, of onwillekeurig vestigden zich daarop mijne oogen. Ode de N.J.L. Gilbert, composée a l'Hôtel-Dieu huit jours avant sa mort, 1780, agé de 22 ans.
J'ai révélé mon coeur au Dieu de l'innocence;
Il a vu mes pleurs pénitens;
Il guérit mes remords; Il m'arme de constance:
Les malheureux sont ses enfans.
Mes ennemis riant ont dit dans leur colère:
Qu'il meure et sa gloire avec lui!
Mais à mon coeur calmé le Seigneur dit en père:
Leur haine sera ton appui.
Soyez béni, mon Dieu! vous, qui daignez me rendre
L'innocence et son noble orgueil;
Vous, qui, pour protéger le repos de ma cendre,
Veillerez près de mon cercueil.
Au banquet de la vie infortuné convive,
J'apparus un jour et je meurs;
Je meurs, et sur ma tombe, où lentement j'arrive,
Nul ne viendra versez des pleurs.
Salut, champs que j'aimais, et vous, douce verdure,
Et vous, riant exil des bois;
Ciel, pavillon de l'homme, admirable nature,
Salut pour la dernière fois!
Ah! puissent voir longtemps votre beauté sacrée
Tant d'amis, sourds à mes adieux;
Qu'ils meurent plein de jours; que leur mort soit pleurée;
Qu'un ami leur ferme les yeux!
| |
[pagina 324]
| |
‘Een uitgestrekte poel, waarin men zieken van allerlei soort verzamelde en opeenhoopte, zeer dikwijls vier, vijf, ja tot zelfs zes in dezelfde kribbe, waar de levenden rusteden naast de stervenden en dooden; een poel, welks lucht, bezwangerd door de uitwasemingen van zoo vele ziekelijke ligchamen, van den een' op den ander' de pestkiemen overbragt, waarmede allen besmet werden.’ Zietdaar eene beschrijving van het Hôtel-Dieu, zoo als het 70 à 80 jaren geleden zich werkelijk voordeed; eene beschrijving, welke den twijfel doet ontstaan, wat schrikkelijker moet geweest zijn, het gezigt der oude Morgue, of dit verblijf der lijdende en geheel rampzalige menschheid! - Een' geheel anderen indruk maakt het Hôtel-Dieu, en trouwens alle Hospitalen te Parijs, thans op den gevoeligen en denkenden mensch. Alle mogelijke, door wijsbegeerte en menschlievendheid met zoo veel ijver en standvastigheid gevorderde en aangebragte verbeteringen, zijn bijna verwezenlijkt; en het tooneel der Hospitalen te Parijs, wel verre van een voorwerp van schrik en ijzing, zoo als weleer, op te leveren, vervult de ziel met die zachte gewaarwording, geboren uit eene teedere belangstelling en medelijden in en met het lot onzer natuurgenooten. Overal in dit uitgestrekte ziekenhuis heerscht zindelijkheid en orde, kalmte, rust en gelatenheld, en met een waar genoegen doorloopt men de ruime en frissche zalen. Het Hôtel - Dieu is het oudste en meest uitgestrekte der Parijsche ziekenhuizen, en met betrekking tot het clinisch onderwijs, waarvan hetzelve het middelpunt is, zeker het grootste belang inboezemende. Alle soorten van zieken en ziekten (zoo als wij reeds aanmerkten) werden voorheen zonder onderscheid in hetzelve opgenomen; tegenwoordig is het alleen gewijd aan doorgaande ziekten, ziekten van een spoedig verloop (maladies aigues), zoo wel uit- als inwendige. Huidziekten enz. worden naar andere, daarvoor bijzonder ingerigte Hospitalen (het Hôpital St. Louis, het Hospice des Vénériens, enz.) verwezen. Het afbreken van de het Hôtel-Dieu omringende huizen; de toegang, welke daardoor rondom het gebouw en in deszelfs zalen aan de lucht gegeven wordt; de vernietiging van vochtige zalen, en het verruimen en frisscher maken van andere, door het verminderen der bedden in dezelve; de groote en ruim openslaande ra men; het niet opnemen van zwangere of barende vrouwen, van ongeneeslijke grijsaards en oude vrouwen, van besmette- | |
[pagina 325]
| |
lijke zieken; de overvloed en keuze van alwat noodig is tot ligging en kleeding van den lijder, het verband, voedsel en geneesmiddelen; de orde en regelmatigheid in de geneeskundige dienst en administratie, hebben van het Hôtel-Dieu een der meest gezonde ziekenhuizen van Frankrijks hoofdstad gemaakt. De zoogenaamde hospitaal - versterving (pourriture d'hôpital) vindt men er slechts zelden meer; zoodat dupuytren reeds meer dan eenmaal zijn cursus van chirurgie clinique heeft moeten sluiten, zonder een eenig voorbeeld er van aan de studenten te kunnen vertoonen. Daarentegen, en waarschijnlijk door de genomene voorzorgen, ten einde de lucht van alle zijden toegang te verleenen, en dezelve vrij in de zalen te laten spelen, merkt men er een groot aantal ontstekingsziekten op; even alsof men, om een kwaad te vermijden, immer in een ander vervallen moet. Behalve de ruimte der zalen en derzelver hooge verdieping, moet men nog aanmerken, dat zij zeer goed verlicht zijn, in de meeste zalen ijzeren kribben worden aangetroffen, op een' behoorlijken afstand van elkander geplaatst, en omhangen met heldere witte linnen gordijnen, die bij het geneeskundig onderzoek rondom het ledekant worden weggeschoven, zoodat men gemakkelijken toegang heeft, en, bij het helder invallende daglicht, aangezigt en ziekelijk gedeelte van des lijders ligchaam zeer goed kan waargenomen worden; waardoor het gezegde van den Heer logger, wegens het dagelijksch geneeskundig bezoek in het Hôtel-Dieu, in 1818Ga naar voetnoot(*), ‘dat alle kribben met dikke graauwe gordijnen voorzien zijn, die ook bij het professoraal onderzoek grootendeels digt blijven, zoodat men meestal eene kaars te hulp moet nemen, om het gelaat der lijders juist te kunnen beoordeelen,’ niet meer van toepassing is. Op elke zaal bevindt zich eene geestelijke zuster der St. Augustijner orde, die voor de verpleging der zieken zorg draagt, en dat wel op eene uitmuntende wijze. Hare zorgen en dienstvaardigheid dagelijks ziende, ben ik min of meer verzoend geworden met menschen, die opgehouden hebben aan de hen opgelegde bestemming te voldoen. Dupuytren, sanson, breschet, zietdaar de na- | |
[pagina 326]
| |
men der mannen, aan wier ervarenheid en zorgen de heelkundige ziekten zijn aanbevolen. Elk hunner neemt een gedeelte van de dienst waar; het grootste gedeelte blijft echter voor (nu wijlen) dupuytren bewaard. Wanneer verschillende methoden van behandeling voor hetzelfde gebrek worden voorgesteld, kiest elk der drie Chirurgi er één van, ten einde voor het vervolg een vergelijkend onderzoek zou kunnen daargesteld worden. De desgelijks buitenslands zich naam gemaakt hebbende Medici van het Hôtel-Dieu zijn magendie, husson, recamier, chomel. Gewoonlijk worden 1000 zieken in het Hôtel-Dieu verpleegd. De sterfte in een gewoon jaar, dus zonder bijkomende omstandigheden, (epidemiën enz.) staat van 1 op 18, 19 à 20. ‘Jammer,’ herhaal ik met den Heer logger, ‘dat het naderen van belangrijke lijders gelijktijdig met den eersten Heel- of Geneeskundige zoo buitengemeen moeijelijk gemaakt wordt door de overgroote menigte van den Geneesheer volgende leerlingen en nieuwsgierigen.’ Dit echter is inzonderheid van toepassing op het Hôtel-Dieu. Tachtig en meer jonge lieden draven van het eene ledekant naar het andere, waardoor zeer weinigen goed zien en de meesten niets. Alle zieken op denzelfden ochtend, gedurende hetzelfde bezoek, te willen gadeslaan, is juist het middel, om noch iets te zien, noch iets te hooren. Om dus nut van de bezoeken in het Hôtel-Dieu te trekken, moet men het nommer der ledekanten van de meeste belangstelling inboezemende lijders, met den aard van derzelver gebrek, enz. enz. opschrijven, de andere zieken geheel laten varen, en zich vroegtijdig en bij voorraad plaatsen ter zijde van de krib des lijders. Het is waar, zoo doende, ziet men van de 60 à 70 op eene zaal liggende personen niet meer dan 12 à 18; maar deze ziet men dan toch zeer goed, en heeft de belangrijksten daartoe uitgekozen. De operatiën geschieden in het amphitheater, uitgezonderd in die gevallen, waar de toestand des lijders het vervoer derwaarts verbiedt, en bij cataract - operatiën, welke verrigt worden terwijl de lijder in zijne krib blijft liggen, hetgeen de nadeelige gevolgen, door het overbrengen na de operatie veroorzaakt, voorkomt. Het amphitheater in het Hôtel-Dieu is tamelijk groot; het kan 200 à 250 studenten bevatten. Het ontvangt zijn licht | |
[pagina 327]
| |
door drie groote ramen; de operatiën geschieden dus bij dag, en niet meer, zoo als voorheen, bij kaarslicht. Wanneer men tijdig genoeg zich eene plaats heeft uitgezocht, kan men van de na de visite voorvallende operatiën veel en goed zien; dikwijls echter is alles reeds bezet, en bevinden zich op de hoogste bank een aantal staande personen, waardoor het zien alsdan zeer moeijelijk, ja soms onmogelijk wordt.
(Het vervolg hierna.) |
|