de Dichtkunst spreek ik niet, omdat men natuurlijk voor geen Dichter door kan gaan, ten zij men gedichten make en dit laatste geen geheim blijft. Mij is geen voorbeeld bekend van een' Dichter, dien men alleen uit zijne nagelatene gedichten heeft leeren kennen.
Zoo lang men bij ons zeer geleerd, hooggeleerd, en wat niet al, worden kan, en ook Lid van elke geleerde Instelling en Maatschappij, zonder iets te schrijven, behalve veelligt eene akademische Dissertatie en een paar Oratiën; zoo lang men in de opinie eener zekere Geleerdenkaste daalt, als men schrijft, is er geene beterschap te hopen. Baco wil, dat de goede boeken even als de slangen van mozes zullen zijn, welke die der Egyptische toovenaars opaten. En zoo is het ook. Één enkel goed boek doodt en verstikt vele slechte. Welnu, laat de gewijden optreden, en dat hunne boeken ons toonen, waarom zij voor zoo geleerd gehouden worden, en dat Holland ook nog zijnen roem handhaven kan in de wetenschappen! Van veelschrijverij ben ik geen vriend; maar dat onze Geleerden veelal niets schrijven, kan toch ook niet goed zijn. Of is er dan niets meer in het veld der wetenschappen, 't geen wel eene betere bearbeiding verdiende? Het tegendeel toonen de menigvuldige schrijvende en echte Geleerden, die de roem van Duitschland, Frankrijk en Engeland zijn, en nog bij de late nakomelingschap blijven zullen.
Door u werd mij iets voor uw Mengelwerk gevraagd. Gaarne, als ik tijd heb. Gij weet, ik huldig het vooroordeel niet, dat men niet schrijven moet, om geleerd te zijn. Moge ik daardoor ook iets verliezen in de schatting der uitgelezenen, welnu, ik wil niet meer schijnen dan ik ben. Wilt gij ('t valt mij al schrijvende in) dezen brief veelligt een plaatsje gunnen op uwen omslag of in een' achterhoek, ik heb er vrede mede. Maar dan den geheelen brief, zoo als hij mij uit de pen vloeide. Mijn' naam zou ik er ook wel bij willen voegen; maar ik vrees te verbitteren en dan niet te verbeteren. Kon ik het laatste, ik gaf er al de goedkeuring aan,