Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1836
(1836)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijEen blik op Dupuytren.‘La Chirurgie, c'était M. dupuytren.’ ‘Een der groote voorregten (zoo spreken de verzamelaars en uitgevers der Leçons orales de Clinique Chirurgicale van dupuytren) van de Chirurgie Clinique (praktisch heelkundig onderwijs) van het Hôtel-Dieu te Parijs bestaat in het groot getal buitengewone, ongekende, naauwelijks denkbare of gebrekkig verklaarde ziektegevallen, welke er zich dagelijks der waarneminge aanbieden. Maar, terwijl dit tooneel van menschelijke ellende rijk is aan deze laatsten, kan de beroemde Heelkundige, welke er zijn genie laat schitteren, teregt het beste gedeelte van de vermaardheid, door dit gesticht verkregen, zichzelven toeëigenen.’ Het was in April 1834, dat ik mijn eerste bezoek in het Hôtel-Dieu aflegde, zoo als natuurlijk is geheel gespannen verwachting zijnde, om den man te zien, en diens wijze van handelen te | |
[pagina 137]
| |
leeren kennen, die niet alleen in ons vaderland van zich deed spreken, maar een Europeschen naam, zoo wel bij al wat wetenschappelijk is, als inzonderheid bij Genees- en Heelkundigen, verwierf. Wie toch, tot de beschaafde wereld behoorende, kent den naam van dupuytren niet, of hoorde hem nimmer roemen, als handig, bekwaam, vindingrijk Operateur, als duidelijk en tevens diepgeleerd en welsprekend Leeraar; of vernam nimmer iets van de talrijke en buitengewone (en dikwijls nog zonderlinger opgegevene of verhaalde) genezingen, door hem daargesteld? Deze man heeft een' zoodanigen naam verworven, dat een Fransch dagblad zijnen dood bijna gelijkstelt met een ‘événement politique.’ Het Hospitaal binnentredende, en den Concierge te kennen gevende, dat ik vreemdeling en Heelkundige was, en de Clinique van dupuytren wenschte bij te wonen, verwees hij mij, na het vertoonen van mijn' pas, naar de zaal St. Jeanne. Ik trad in, en zag aan een der ledekanten een reeds vrij bejaard man, (dupuytren was omtrent 56 jaren oud, maar scheen mij 66 à 68 toe) omringd door 30 à 40 jongere en oudere lieden, (want juist waren dien morgen weinig Studenten aanwezig) die hem van den eenen lijder naar den anderen volgden. Een schijnbaar lagchende, vriendelijke en toch strenge trek omgaf zijnen mond; grijze favorits en lang haar, dat van onder een opgeslagen ouden pet te voorschijn kwam; een vest, tot aan den hals toegeknoopt; los om den hals zittende zwarte das en groote boorden; een groen jagtbuis of korte rok en een lang wit sloof of voorschoot aan, - ziedaar het voorkomen en de kleeding van den mij nog onbekenden, waaraan echter nog ontbreekt het versiersel van het lint van het Legioen van Eer; dit laatste alleen deed mij vermoeden dupuytren te zien, want de beschrevene kleeding maakte het onmogelijk, aan een' Baron, Officier van het Legioen van Eer, of Professeur de la faculté de Médecine te denken. Op mijne vraag aan een' der oppassers, wie die Geneesheer was? ten antwoord krijgende: ‘Monsieur, c'est le Baron dupuytren,’ werd mijn vermoeden zekerheid. Ziedaar dus den grooten Heelkundige voor mij, dien ik tot heden niet dan bij name gekend had! Aandachtig sloeg ik hem gade, en bespiedde de minste zijner bewegingen; want wonderlijk toch is de uitwerking, welke het zien van groote mannen op ons heeft; dan toch staat alles, wat zij groots en goeds deden, ons levendig voor den | |
[pagina 138]
| |
geest, en met bewondering zeggen wij tot onszelven: ‘En dat alles deedt gij, dien ik thans voor mij zie en hoor spreken!’ Dupuytren's gelaat moet veel veranderd zijn geweest; ik vond echter zijne trekken nog schoon, regelmatig en edel. Twee jaren geleden werd hij door eene beroerte aangetast: tijdige geneeskundige hulp ontrukte hem aan een' wissen dood; maar deze ziekte moet sporen op zijn gelaat hebben achtergelaten. Immers zegt men, dat die pijnlijke, ons lagchend toeschijnende, trek van zijnen mond, zijn flets oog, zijne moeijelijkheid in het spreken zijne vrienden diep bedroefden. Vóór dien eersten verkondiger van den dood, was dupuytren schoon, levendig, vol warmte en beweging. - Bedaard, en zeer kleine stappen makende, gaat dupuytren van den eenen naar den anderen belangrijken zieke, of laat ik liever zeggen naar ieder' lijder, die eene krib op de zalen inneemt. Het is waar, velen spreekt hij slechts aan met te zeggen: ‘Çà va bien, mon ami,’ of: ‘Comment te trouves-tu?’ maar te zeggen, dat ‘bij het gewone morgenbezoek de hooggeleerde Heer er te zeer overheen loopt, alleen de merkwaardigste lijders beziet, en niet naauwkeurig genoeg de wijze van derzelver behandeling opgeeft,’ schijnt mij toe in de meeste gevallen overdreven en ongegrond te zijn; ten zij men wilde vorderen, dat de man, die iederen dag zoo vele en zoo gewigtige bezigheden verrigt, bij elke verouderde verzwering of gering gebrek bleve stilstaan. Veeleer doe ik hulde aan zijnen ijver en trouwe pligtsbetrachting. Of is het geen ijver en liefde tot de wetenschap, geen belangstelling in zijne lijders, wanneer een grijsaard, die genoegzame middelen bezit om ruim en buiten beslommering te kunnen leven, geen', ook zelfs geen' enkelen morgen verzuimt, reeds ten zes ure in het midden der zieken te zijn? Wij vereenigen ons geheel met een' zijner lofredenaars, die zegt, ‘dat hij, met geestdrift bezield voor de wetenschap, eene kunst, waarin velen niet dan walgelijks en ontmoedigends vinden, vurig beminnende, zijn geheele leven toewijdde aan de zieken van het Hôtel-Dieu, zijn koningrijk, zijne heerschappij! Eene der schoonste loftuitingen, welke men dezen beroemden Geleerde kan toezwaaijen, bestaat daarin, dat hij gedurende den winter ten zes ure des morgens, gedurende den zomer ten vijf ure nooit heeft gehaperd, zelfs niet een' enkelen dag, op zijnen post te zijn. Dikwijls, wanneer de herinnering van eene | |
[pagina 139]
| |
des ochtends bewerkte operatie hem zelfs bij zijne bezigheden in de stad vervolgde, keerde hij terug naar het Hospitaal, om den lijder zelf te ondervragen, hem in de oogen te lezen, hulp en verligting aan te brengen, versterkenden wijn toe te dienen, en hem aan de oppassers aan te bevelen.’ Inderdaad, zijn dagelijksch bezoek des morgens, herhaald des avonds, zijne om niet plaats hebbende consultatiën, de heelkundige kunstbewerkingen, zijne clinische lessen, - dit alles wordt door hem verrigt met een' ijver en standvastigheid, welke men zich bezwaarlijk in hoogere mate kan voorstellen! - Dupuytren is driftig, en het verwonderde mij, toen hij de kamer voor de consultations gratuites wilde ingaan en deze gesloten vond, dat hij een' geruimen tijd op den gezocht wordenden sleutel wachtte, eer hij over het verzuim duchtig uitvoer. Niets hindert hem bij deze consultatiën, en ook bij de visite in de zalen, meer, dan het veel praten des lijders, het ontwijkend of kwalijk en verkeerd antwoord geven op zijne vragen. Vindt hij een' door hem nog niet gezien' persoon, dan vraagt hij gemeenlijk: ‘Que voulez-vous? votre nom? quel âge? quelle profession? ou avez-vous du mal?’ Spreekt men, deze vragen beantwoordende, meer dan noodig is, dan hoort men: ‘Allons, bref!’ of: ‘Dis donc, pour l'amour de Dieu, oui ou non! Cela suffit.’ - Dupuytren is nu reeds overleden: hij stierf, in den ouderdom van 56 jaren, in het begin des jaars 1835. Wat hij voor de Heelkunde deed, is te wijdloopig hier op te sommen. Hij zelf schreef niet veel; anderen zamelden zijne waarnemingen en zijne aanmerkingen op dezelven in, en gaven ze met zijne voorkennis en door hem nagezien in het licht. Hij was een dier buitengewone menschen, die het geluk hebben, in hunnen naam óf eene wetenschap óf eene kunst óf eene regering te omvatten, en bij het noemen van dien naam aan eene derzelven te doen denken. De Heelkunde, deze was dupuytren! - Geestig en beschaafd in alle maatschappelijke betrekkingen, kon dupuytren zich op de vriendschap van vele Grooten beroemen. Zijn omgang, zegt men, was bevallig, levendig, soms echter bijtend; zijne stem zacht en aangenaam; welsprekend was hij in den vollen zin des woords; althans mij bezielden zijne redenen, zelfs die over de meest afgetrokkene zaken. Men heeft hem wel eens verweten, stuursch omtrent zijne patiënten te zijn. Grootendeels is dit voor- | |
[pagina 140]
| |
oordeel geweest, of gevolg van het kort afvragen van de toestemming des lijders tot eene kunstbewerking: en, om de woorden van een der Fransche tijdschriften tot de mijne te maken, ‘is het zoo heel zeer te verwonderen, dat een man, die zoo veel ledematen af te zetten heeft, u slechts kortaf vraagt: Mijn vriend, wilt gij u het been laten afzetten, of wilt gij het niet? Ik geef u vijf minuten om na te denken: anderen wachten.’?
(Het vervolg hierna.) |
|