Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1836
(1836)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijAvondwandeling, 13 julij 1834.
Du disque de Phébé la lumière argentée
En rayons tremblotants sous ces eaux répétée,
Ou qui jette en ces bois, à travers les rameaux,
Une clarté douteuse et des jours inégaux,
Des différents objets la couleur affaiblie,
Tout repose la vue et l'âme recueillie.
Reine des nuits, l'amant devant toi vient rêvé,
Le sage réfléchir, le savant observez.
lemière, les Fastes, Ch. VII.
Het was op mijne kamer nog drukkend warm, toen ik des avonds ten half elf ure te huis kwam. Ik had nog geen lust, mij naar bed te begeven; de vrees van door de hitte den slaap niet te zullen vatten, het schoone weder en heerlijke maanlicht deden mij besluiten, in plaats van voor het geopende venster, 't welk uitzigt tegen vier hooge muren geeft, mij neder te zetten, liever eene wandeling te doen. Luchtig en op mijn gemak gekleed, stapte ik de deur van het Hôtel Mazarin weder uit, ging de reeds stiller en stiller wordende Rue Mazarine door naar de Quai de Conti, en stapte de Pont des Arts op, alwaar ik mij op eene der houten banken, welke zich aan beide zijden bevinden, neêrzette. Aangenaam verkwikte mij het slaauwe windje, dat over de Seine zweefde; de lucht was helder en van het schoonste blaauw; de maan, nagenoeg vol, verlichtte de | |
[pagina 76]
| |
voorwerpen, die zich aan mijn gezigt opdeden, terwijl duizende sterren aan het azuren uitspansel des hemels flonkerden. Allerlei soort van denkbeelden kwamen mij voor den geest, en beurtelings ondervond ik melancholische en huiveringwekkende gewaarwordingen. Hoe gaarne had ik ze allen in het geheugen willen houden, maar daartoe was hun getal te groot; of met een woord willen aanteekenen, maar daartoe volgden zij elkander te spoedig op. Ook zijn er oogenblikken, en deze zijn meestal rein van genot en onschatbaar zalig, waarin men, denkende over alles, wat ons omringt, en nog meer geheel met zijne verbeelding alleen, deze den vollen teugel vierende, ongeschikt is tot het besturen van de pen of de potloodstift op het papier. In die oogenblikken is onze geest in zijne volle kracht werkzaam; hij voelt het stoffelijk ligchaam, dat hem omgeeft, niet meer, maar zweeft vrij naar de verste stranden; en, is het hem al niet vergund, de gordijn, die de toekomst voor ons verbergt, op te ligten, hij tracht het in die oogenblikken voor 't minst te doen; Tijd en Eeuwigheid smelt hij ineen; en van de grijze oudheid, wier tempels hij meent te zien, met wier goede en groote mannen hij gemeenschap oefent, wier daden, alsof zij werkelijk in deze vlugtige oogenblikken gebeurden, hij ons levendig voor den geest brengt, daalt hij weder af tot het heden, van de vorige menschengeslachten tot het tegenwoordige, en wandelt denkbeeldig met de opvolgende geslachten rond; van het stoffelijke klimt hij op tot het onstoffelijke en eeuwige, en gaat langs de uitgestrekte rij van wezens; bestijgt dien trap, waarvan charles bonnet spreekt; ‘een' trap, welke, al de werelden verbindende, al de sterren omvattende, zich van het kleinste stofje tot den verhevensten der Cherubs uitstrekt.’ Ja, zoo verheft hij zich tot den oppersten Bouwheer des Heelals! - In zulk eene stemming was ik eenigen tijd verzonken; de mij omringende voorwerpen maakten er een einde aan. Maar deze toestand van onzen geest kan, geloof ik, ook niet zeer lang duren: de zaligheid, die wij genieten, is te groot, om lang aan te houden; het genot te zuiver, te onvermengd voor den nog in het stoffelijke ligchaam wonenden geest. Genoeg hiervan: deze kostbare minuten vergeet men niet ligt; hare verdere beschrijving is dus onnoodig. Hoe geheel verschillend is de indruk, dien het gezigt der | |
[pagina 77]
| |
Seine, der groote, ja kolossale over haar liggende bruggen, der aan hare oevers zich verheffende prachtige gebouwen op ons maakt, naar mate men dezelve bij dag of bij avond, of wel, zoo als thans, bij nacht beziet. Levendig herinner ik mij het oogenblik, toen ik, uit de Rue des petits Augustins komende, voor de eerste maal de Tuileries en de Louvre voor mij zag liggen. Bij dag is hier alles leven en gewoel en geruisch, en den vreemdeling vergaat in de eerste dagen hooren en zien. Honderden rijtuigen van allerlei vorm, van de schoonste tot op die, welke door ouderdom elk oogenblik schijnen te zullen ineenzakken, van de prachtige landauer tot de eenvoudige vrachtkar en koekoek, kruisen elkander, en doen ons dikwijls verbaasd staan over de juistheid en behendigheid, waarmede de voerlieden hunne paartien weten te besturen. Duizende voetgangers wemelen dooreen als mijten op eene kaas, en geen vijf voetstappen kan men in eene regte lijn doen; telkens moet de een voor den ander wijken. Deze levendigheid heerscht langs beide kaaijen, maar inzonderheid echter op de Pont-neuf; ouden en jongen, armen en rijken, goeden en kwaden, den werkman en den luiaard, alle standen, alle rangen, alle leeftijden kan men, den geheelen dag door, op deze brug vinden; het is een perpetuum mobile; een dorp zoude men gemakkelijk kunnen bevolken met de menigte, die zich in een kort tijdsbestek op de Pont-neuf bevindt, of liever die er altoos is, regenachtig weêr uitgezonderd. Verwonderlijk inderdaad zijn toch de menschen! Met gretigheid loopt menigeen naar eene arme nabootsing van de natuur, naar een kunstig Panorama; bij het zien eener decoratie in den schouwburg roept men uit: ‘het is de natuur! het is schoon, prachtig!’ enz. en koud en zonder het op te merken gaat men een door de natuur gevormd landschap, of een der schoone gezigtpunten, welke eene stad oplevert, voorbij; - bij het zien der decoratie in Robert le Diable, waar de oude vervallen abdij door de maan verlicht wordt, is iedereen betooverd door de nabootsing van dat maanlicht; terwijl men op de heerlijke effecten van een maanlicht in de natuur geheel geen acht slaat; en zeker is dit laatste toch oneindig schooner dan het eerste; het gezigt van het parterre, der loges, van het voetlicht enz. herinnert ons telkens, dat wij in een' schouwburg zijn; terwijl de decoratie zelve, hoe schoon dan ook, genoegzaam aantoont, dat de | |
[pagina 78]
| |
kunst immer verre beneden de natuur blijft. Deze aanmerking kan men overal, en dus ook in Parijs, maken. Hoe menigeen immers gaat niet, geheel zonder het op te merken, de Pont des Arts over, van waar zich het heerlijkste Panorama aan onze oogen opdoet! Vooral is dit het geval in het begin van den avond, of bij maanlicht in den nacht. In het begin van den avond ziet men overal lantaarns, die door hare groote menigte en door de uitgebreidheid des gezigts eene heerlijke illuminatie vormen; voeg daarbij alle de bewegelijke lichten der groote menigte van rijtuigen, de weêrkaatsing in het water, enz. Maar overheerlijk is het gezigt van deze brug bij maanlicht, zoo als heden avond het geval was; fraai het contrast van het warme licht der réverbères tegen de huizen met het koude maanlicht, en nog fraaijer het afschijnsel en de weêrkaatsing in de kabbelende golfjes der Seine. Trotsch doen zich thans het Palais du Louvre en de Tuileries voor; terwijl men bij het zien der prachtige en kolossale paleizen denkt aan de groote mannen, die dezelve weleer bewoonden, en van daar het geluk over een geheel land en volk deden uitgaan. Jammer, dat men zich daarbij ook herinnert, dat zij niet zelden de verblijfplaatsen waren van dwingelanden, wellustelingen, in één woord van Vorsten, den naam van mensch onwaardig. Een der keurigste effecten maakt het standbeeld van henri IV op de Pont-neuf, en met meer genoegelijke gewaarwordingen beschouwde ik hetzelve, dan dat van napoleon op de Place Vendôme. Het behoeft dan ook, mijns bedunkens, geen betoog, wie van deze beiden een standbeeld tot zijne nagedachtenis verdiende. Immers is op napoleon geheel toepasselijk: ‘Een overweldiger, die, zonder andere inzigten dan zijn eigenbelang en de voldoening zijner eerzucht, moord en roof en wanhoop om zich heen verspreidt, doet in het groot, wat cartouche in het klein deed; en wel verre, dat deze grootheid ons bewondering zou inboezemen, moet zij veeleer onzen haat en verachting opwekken, in eene mate, geëvenredigd aan het onheil, dat er voor het algemeene welzijn uit ontstaat.’ Met welgevallen liet ik mijn oog, terwijl ik mij boog over de ijzeren leuning der brug, over het water weiden; doch na eenige oogenblikken wendde ik huiverig het gezigt af. Ik verbeeldde mij, de misdadige moeder de vrucht van eene wulpsche liefde, hare schande zullende verraden en | |
[pagina 79]
| |
openbaar maken, die vrucht, dat kind, haar eigen kind; welligt te voren reeds verminkt en levenloos, in den stroom te zien werpen, den moordenaar zijn slagtoffer aan denzelven prijs geven, om, na verloop van eenige dagen, geheel onkenbaar en misvormd, of aan de oevers, of op de door den soms lagen stand der rivier droog gewordene beddingen, te worden wedergevonden. Hoe vele lijken, o Seine! naamt gij al niet in uwen waterschoot op! hoe velen vinden in u nog dagelijks hun graf! Ook gij en de aan uwen oever opgerigte Morgue herinneren ons, dat de thermometer der zedelijkheid in Parijs jammerlijk laag staat; terwijl de in de dagbladen aangekondigde maatregelen van het Gouvernement zulks bevestigen. Immers eenige weken geleden las ik in een derzelven, dat er wachters waren aangesteld tot voorkoming van het aantal moorden en zelfmoorden aan en in de Seine. Hoe velen moeten niet huiverig langs u gaan, of de bruggen betreden, die zich boven uwen stroom verheffen! Die stroom, welke aan ieder' ander' eene genoegelijke gewaarwording verschaft, herinnert u steeds aan hen, die er door u den dood in vonden; hij doet uw geweten levendig en schrikkelijk in u spreken, want hetgeen chateaubriand van den moordenaar en zijne wroegingen zegt, is waarheid: ‘Zijn bij uitstek scherp gehoor verneemt geruisch en beweging, waar elk ander kalmte en stilte gewaarwordt!’ Hoe velen wandelden niet in uwe nabijheid rond, terwijl wanhoop, verdriet of wel misdaad hen teisterden; terwijl een enkel ongelukkig oogenblik hun deed vergeten, dat de mensch, zichzelven het leven niet gegeven hebbende, er ook zelf niet over mag beschikken, en het niet door eigene hand mag verkorten! Menigmaal zag ik die akelige overblijfselen in de Morgue ten toon gespreid; - nergens vertoonde zich de dood onder schrikkelijker gestalte aan mij, dan op deze schrikkelijke plaats. Ongelukkige, die gij waart! welk antwoord zult gij gereed hebben, voor den hoogsten Regter staande, wanneer Hij u rekenschap vraagt van uwe daden? J.j. rousseau heeft gelijk gehad met te zeggen: ‘De zelfmoord is een verachtelijke en schandelijke dood; hij is een diefstal, gepleegd aan het menschelijk geslacht.’ O! had een vriend u de woorden van den wijsgeer van Genève slechts kunnen herhalen, en, ware het mogelijk geweest, ze aan u, die in den verloopen nacht, gelijk ik thans, rondwandelde, maar met geheel andere plannen in het hoofd, doen hoo- | |
[pagina 80]
| |
ren: ‘Onzinnige! indien er op den bodem van uw hart nog het minste gevoel voor deugd is overgebleven, kom, dat ik u het leven leere beminnen! Zeg telkens, wanneer u de lust bekruipt het vaarwel te zeggen, tot uzelven: dat ik nog eene goede daad verrigte, vóór ik ga sterven! Ga verder een' noodlijdende zoeken om te helpen, een' ongelukkige om te troosten, een' verdrukte om te verdedigen. Indien deze handelwijze u heden terughoudt, zal zij dit ook morgen, overmorgen, uw geheele leven doen. Houdt zij u niet terug, sterf dan; gij zijt slechts een deugniet.’ Zou de zelfmoordenaar geheel vergeten, dat het met dit leven niet gedaan is? Schrikkelijke vergissing! Immers matthias claudius zegt te regt: Hij dacht zich door een' korten dood
Te redden uit den bangen nood;
Hoe heeft hij zich bedrogen!
Hier stak hij achter struik en heg
Zich voor het oog der menschen weg;
Daar boven staat hij moedernaakt,
En wat hem 't hier heeft bang gemaakt
Is derwaarts met hem heengetogen:
Hoe heeft zich de arme dwaas bedrogen!
Ik was de Pont des Arts over gewandeld, en stond aan de Louvre voor het hek, 't welk de begraafplaats omringt van hen, die in de beruchte Julij-dagen het leven voor de vrijheid verloren, en op wier graf men leest:
Dormez, nobles martyrs de l'éternelle gloire,
Contemplez le soleil de l'immortalité;
Sur vos lambeaux sanglans la glorieuse victoire
Agite dans ses mains l'astre de liberté.Ga naar voetnoot(*)
Hier was het, dat ook de Zwitsers, getrouw aan den eed, aan charles X gedaan, allen den dood vonden. Vrijheidsvlaggen prijken op deze graven; een dergelijke wappert van de Louvre en van alle openbare gebouwen. Waarvoor toch zijt gij, arme slagtoffers, gestorven? De vrijheid, die Frankrijk wilde, was een droombeeld; - iedereen klaagt, jammert en verfoeit de ketenen van louis phi- | |
[pagina 81]
| |
lippe nog meer, dan die van charles X. Nog woelen en wemelen honderden springende en razende Revolutionairen; maar, als deze Eeuw verloopen is, bestaat geen enkele meer van hen, even min als la fayette of louis philippe! Ik wandelde langzaam de Pont-neuf over naar huis. Tot de schoone lucht en de lieve maan opziende, maakten zich aangenamer denkbeelden van mij meester; ik legde mij ter ruste, maar vatte niet spoedig den slaap.
(Het vervolg hierna.) |