been. Zij wordt meestal door een gelukkig gevolg bekroond; terwijl de laatste dikwijls door eenen zoo spoedigen dood gevolgd wordt, dat men den lijder kan houden onder de operatie bezweken te zijn. Ten opzigte dezer kunstbewerking, die, volgens den Schrijver, 37 of 38 malen verrigt zoude wezen en eene enkele maal wezenlijk met gelukkig gevolg, strekt zij ten bewijze van de stoutmoedigheid van den wondarts, die voor een oogenblik alle bedenkingen vergeet, om een laatste redmiddel, vooral bij hoogstgevaarlijke verwondingen, te beproeven. Wanneer men echter let op den gewigtigen indruk, welken het zennwstelsel op het oogenblik der kunstbewerking ondervindt, hoe nabij het ruggemerg eene der grootste zenuwen moet doorsneden worden, welke de reflexie der beleediging van deze bewegingszenuw op alle de wortels, die ter beweging dienen, zal wezen; zoo is het niet te verwonderen, dat slechts in enkele gevallen het gestel des lijders dezen hevigen schok wederstond. De Schrijver schijnt dit zelf te gevoelen in zijne redeneringen bl. 203; verg. ook de waarnemingen van thomson en cooper. Er moge dan ook geene kwaadsappigheid bestaan hebben, bl. 186, (verg. evenwel de lijkbeschouwing, bl. 194) en de gesteldheid van den lijder, van het aangedane deel,
bl. 187, zoodanig geweest zijn, dat de exstirpatio van het dijebeen het eenig mogelijke redmiddel scheen, het was evenwel anders, om te kunnen zeggen: zoo ooit, dan kon zeker hier alle hoop op eenen goeden uitslag verzekerd worden, ook ondanks de vooraf gehoudene raadpleging. De hectische koorts moge hier in een' geringen graad aanwezig geweest zijn; maar welke zijn de herkenningsmiddelen, waardoor men de gewone hectische koorts duidelijk van die kan onderscheiden, waar absorptie van etter, knobbelstof enz. daartoe aanleiding geeft? (Bl. 196, n. ischiaticus, 1. ischiadicus.) Het tweede geval, bl. 196, maakte deze kunstbewerking meer onvermijdelijk.
Het derde Hoofdstuk bepaalt zich tot een verslag van het belangrijke, den Schrijver gedurende zijn verblijf bij het leger te velde voorgekomen. Dit gedeelte kan met regt den naam van Mengelingen dragen. Van dit Hoofdstuk wordt een groot gedeelte aan de beschouwing der reeds vermelde oogziekte gewijd. Een naschrift over de aanwending van het Decoctum Zittmanni besluit dit werk, benevens eenige nalezingen over reeds behandelde gevallen. Billijkerwijze