| |
Hollands Roem in Kunsten en Wetenschappen, met Aanteekeningen enz., door Hendrik Baron Collot d'Escury, Heer van Heinenoord. VIden Deels 1ste Stuk, (het tweede der Wetenschappen.) 's Gravenhage en Amsterdam, bij de Gebr. van Cleef. In gr. 8vo. VIII en 423 bl. f 4-20.
De voortreffelijke Schrijver van dit werk, die, zoo in 's lands Vergaderzaal, als in het Gemeenebest der Letteren, de eer van Hollands Adel zoo uitnemend weet te handhaven, had in het Vde Deel van zijn veelomvattend werk, na de behandeling der Kunsten en Letteren, die der Wetenschappen met Godgeleerdheid en Wijsbegeerte begonnen. Thans gaat hij over tot de wiskundige wetenschappen; een vak, hetwelk, volgens zijne betuiging in de Voorrede, eigenlijk het zijne niet is, en hetwelk hij dus met zekere huivering heeft onder handen genomen. Zoo veel te grooter is de verdienste des geachten Schrijvers, dat hij zich daarvan op eene zoo al- | |
| |
lezins uitmuntende wijze gekweten heeft; en het is misschien gelukkig voor het groote Publick, dat een ongewijde voet (gelijk de Baron zich bl. VI der Voorrede uitdrukt) dat gebied is ingetreden, omdat daardoor onze veroveringen in dat meer of min steile gebied op eene aangename, algemeen verstaanbare en onderhoudende wijze ook aan ongewijden worden bekend gemaakt; terwijl de gewijden doorgaans slechts de heilige taal voeren, die alleen hunne medebroeders verstaan. En wat naauwkeurigheid en volledigheid betreft, zoo is dit boek van den Heere d'escury, over dit vak in het algemeen beschouwd, zekerlijk het meestomvattende, hetwelk wij in onze taal over de Geschiedenis onzer wiskundige verdiensten bezitten. Wij kunnen dit gerustelijk zeggen, daar de Bijdragen, zoo van Prof. moll als den overleden' Prof. van cappelle, slechts bijdragen zijn, waarvan men dus geen volledig overzigt mag verwachten.
Voor een geregeld uittreksel is dit werk, zoo als van zelve spreekt, niet vatbaar. Wij zullen ons dus slechts bepalen tot eenige hoofdtrekken. In het eerste gedeelte vindt men Wiskunde, d.i. zuivere en toegepaste. Volgens de vroegere gewoonte des Schrijvers, gaat hij tot in de hooge Oudheid terug, en beschouwt de Geschiedenis der Mathesis bij Grieken en Romeinen, waarbij weder een zeer groot aantal wetenswaardige bijzonderheden voorkomen, die te beter en te aangenamer in 't oog vallen, daar de geleerde Schrijver die thans, met eene kleinere letter, niet achter, maar onder den tekst heeft geplaatst, het welk zeer veel naslaan en ook plaats uitwint. Dezen ongemeenen rijkdom aan geleerde kennis vindt men ook bij de vermelding onzer eigene Wiskundigen, te beginnen van paulus van Middelburg, in 1445 geboren. Te regt worden de verdiensten van maurits, als Wiskundige, en van zijnen leermeester stevin, hoog geroemd, en dan de aandacht des lezers op Friesland, als het verblijf van zeer vele beroemde Wiskunstenaren, gevestigd, zoo inboorlingen als Hoogleeraren te Franeker, onder welke adri- | |
| |
aan metius (wiens wiskundige bloedverwanten mede niet worden vergeten) en fullenius reeds in de 17de Eeuw uitmunten; terwijl later de beide ypeys (zelfs de Geneesheer) dat spoor drukten. Alkmaar, het vaderland van metius, had ook zijnen drebbel, waarvan hier zoo veel wordt opgenoemd, dat hij ons de minachting, waarmede hem wijlen Prof. van cappelle behandelt, niet schijnt te verdienen. - Gelijktijdig met metius bloeiden te Leyden willebrord snellius en
van schooten; welke laatste vooral, daar hij minder bekend is dan de eerste, in zijne waarde wordt voorgesteld. Na dus over de Wiskunde in 't algemeen te hebben gesproken, wordt tot de Stelkunst of Algebra overgegaan, en, na over hare uitvinding iets te hebben gezegd, de verdiensten van hudde, jan de witt, rees, wassenaar, vlacq (den grooten berekenaar der Logarithmen), van swinden, aeneae, florijn en van cappelle opgenoemd. Wij vernemen hier tevens eene zeer opmerkelijke bijzonderheid, ten bewijze, hoe hoog zelfs vreemdelingen vroeger onze Wiskundigen stelden. De Vader van den beroemden Hoogleeraar in de Oostersche talen, verschuir, te Franeker, bekleedde den nederigen post van schoolmeester te Loppersum in Groningerland, en werd, wegens de oplossing van een allermoeijelijkst vraagstuk, te Parijs tot Hoogleeraar in de Wijsbegeerte geroepen; welk ambt hij, als schoolmeester, van de hand wees, deels uit gehechtheid aan zijn Vaderland, deels omdat hij aldaar zijne Godsdienst niet openlijk kon belijden; een treffelijk voorbeeld van het overwigt van godsdienstigheid en vaderlandsmin boven eer- en rangzucht! (Zie bl. 119.) Van de levenden spreekt de voorzigtige Schrijver niet.
Tot de Sterre- en algemeene Aardrijkskunde overgaande, wordt eerst weder van de groote Ouden gewaagd, de heillooze verbastering dier wetenschap door de sterrewigchelarij vermeld, en dan van hare herleving door copernicus, tycho brahé en kep- | |
| |
pler gesproken. (Want de Schrijver is geenszins zoodanig door vaderlandsliefde verblind, dat hij aan groote vreemdelingen den verdienden lof zou onthouden.) Bij tycho brahé wordt het verhaal in tekst en noten door allerlei kleine Anekdoten verlevendigd. Gemma Frisius, of jemme de Fries, wordt, als de oudste onzer vermaarde Sterrekundigen en verbeteraar van het Astrolabium, eenigzins uitvoerig behandeld. De Sterrekunde werd op de Zeevaart toegepast door maalson, plancius en reael; welke laatste, hoezeer tevens Staatsman, Bewindhebber in Oostindië, koopman en dichter, ook over den zeilsteen schreef. Plancius, Predikant te Amsterdam, en ijveraar tegen de Remonstranten, was tevens groot Sterre- en Aardrijkskundige en bevorderaar onzer vroegste ontdekkingsreizen, even als maalson. Fredrik houtman en pieter dirksz ontdekten zeer vele sterrebeelden in het zuidelijk Halfrond; de eerstgemelde was tevens schrijver, geletterde, en, met zijnen broeder, de grondlegger onzer vaart op Oostindië. Blaeu maakte voortreffelijke Hemel- en Aardgloben. Varenius, cluverius en merula waren groote Aardrijkskundigen: de Geographia generalis van eerstgemelden werd door den grooten newton uitgegeven. De Predikant lansbergen, in het laatst der zestiende
Eeuw, die (volgens de gewoonte dier tijden, wanneer men eenen Predikant moede was) naar eene lagere standplaats verwezen werd, troostte zich daar met de beoefening der Sterrekunde, en ijverde voor het stelsel van copernicus, hetwelk zelfs tycho brahé niet had durven doen. Zou dit misschien reeds vroeger door hem geuite gevoelen ook de reden zijner verplaatsing geweest zijn, en dus de Hervormde Kerk op eene kleinere schaal een' tegenhanger leveren tot de vervolging van galilei in de Roomsche? Lansbergen had vele bestrijders, die ook hij niet zacht behandelde. Zijn leerling hortensius (ten hove), Hoogleeraar te Amsterdam, werd op zijne beurt de leermeester van
| |
| |
de witt. De Nederlanders waren niet ongevoelig voor de groote verdienster van galilei. Zij zochten hem aan tot het vinden der lengte op zee, en poogden hem, na deszelfs snoode vervolging, tot Hoogleeraar naar Amsterdam te doen overgaan, hetwelk hij van de hand wees om zijne vergevorderde jaren. Met bijzondere liefde en ijver wendt zich nu onze Schrijver tot den Hollandschen galilei, tot huygens, wiens Grootvader reeds den Staat in eene netelige omstandigheid (die men bij onzen Schrijver moet nazien, bl. 208-219) eene gewigtige diensr had bewezen, en wiens vader als een onzer eerste dichters en letterkundigen in de 17de Eeuw bekend staat. Hij zelf was uitvinder van de slingerkracht (die van zoo onbedenkelijk veel nut voor de uurwerken en daardoor ook voor de sterrekunde geweest is) en van den mikrometer, verbeteraar der teleskopen, vinder van den ring om Saturnus en eenen wachter van die Planeet, en van de wetten der dubbele straalbreking. - Daarop bragt de Sterrekunde geene mannen van gewigt voort, tot dat lulofs, in het midden der achttiende Eeuw, in weerwil der toenmalige karigheid aan hulpmiddelen, niet alleen voor den Waterstaat, maar ook voor de Sterrekunde veel deed, in welke beide opzigten klinkenberg met hem wedijverde, die ook in 1743 den overgang van Mercurius over de Zon waarnam. De vele toen van 1743 tot 1759 verschijnende Kometen werden ook door bekwame Sterrekundigen waargenomen, waarin ook klinkenberg uitmuntte. Struyck gaf eene goede algemeene Aardrijksbeschrijving; keyzer leide zich op de praktische Sterrekunde toe; eise eisinga, een geheel ongestudeerd man, vervaardigde een Planetarium, door
van swinden bewonderd. Van dezen laatsten grooten man wordt, tot onze verwondering, hier weinig gesproken, maar wel van zijnen grooten leerling, den jonggestorvenen nieuwland (wie kent hem niet?) en van van beeck calkoen, eerst Hoogleeraar te Leyden en daarna (om familiebetrekkingen) te Utrecht. Cal- | |
| |
koen was verdediger van de Godsdienst tegen het misbruik, hetwelk dupuis en volney van de Sterrekunde gemaakt hadden, om het Christendom uit de oude Sterredienst te verklaren.
Omtrent de Zeevaartkunde zijn de verdiensten der Nederlanders vooral onbetwistbaar. Eerst wordt de praktische zeevaart of de zeereizen, van de vroegste tijden af tot op de uitvinding der kompasnaald, beschouwd, (omtrent welke laatste de onderscheidene gevoelens worden ten toets gebragt, en betoogd, dat dezelve ouder is dan de veertiende Eeuw.) Een kort overzigt onzer voornaamste, en zelfs van eenige hoogverdienstelijke, maar minbekende zeehelden, (waaronder wij ook, bl. 304, roemer vlak vinden, alsof hij in 1677, bij het in de lucht vliegen van zijn schip, was omgekomen, daar hij toch destijds wonderdadig gered en eerst veel later gesneuveld is) wordt gevolgd door een kort verslag van onze handelreizen en ontdekkingen, van de algemeen bekende togten naar Nova Zembla af, tot op de ontdekking van het Nederlands-eiland in 1825 toe. Wij moeten hier eene kleine misvatting van den edelen Schrijver verbeteren. Hij zegt, (bl. 322) dat de bekende Engelsche Zeekapiteinen ross en parry het (1818-1820) nog zoo ver als barendsz en de zijnen geenszins hebben kunnen brengen. Dit duldt geene vergelijking: want genen zochten den Noordwester-, dezen den Noordooster-doortogt; en de Engelschen zijn in het Noordwesten zekerlijk althans zoo ver en verder van hunne havens doorgedrongen, dan wij in het Noordoosten. (Eene uitvinding over het storten van olie in zee tot het bedaren der golven, hoewel geenszins onbelangrijk, komt ons voor, hier een hors d'oeuvre te zijn.) Onder de landreizigers (die eigenlijk bij de Aardrijkskunde behoord hadden) worden cootwijck, meerman, wouter schouten, bosman,
dapper (die echter zelf niet gereisd heeft), nieuhof, van braam houckgeest, valentijn (wiens werk in het Fransch
| |
| |
vertaald wordt ten koste van het Ministerie van Marine), cornelis de bruyn en witsen opgenoemd; dus in geene chronologische orde. Egmond van der nijenburg is vergeten.
Nu wordt de theoretische Sterrekunde beschouwd, en wel eerst de Stuurmanskunst, waaromtrent lucas wagenaar, douwes, van nierop, allard, kinsbergen vooral, bijlandt en vaillant worden opgenoemd, gelijk bij den Scheepsbouw (die mede van oude tijden af wordt opgehaald) witsen, van ijk en allard, allen in de 17de Eeuw, waaronder vooral aan witsen de verdiende lof wordt geschonken, gelijk aan m.m. bakker, uitvinder der kameelen tot het ligten der schepen over Pampus. Het koperen der schepen werd door de Franschen uitgevonden, doch door ons spoedig nagevolgd en verbeterd.
Wij verlangen naar het vervolg van dit voor onzen roem belangrijke werk. |
|