Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1836
(1836)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Val der Engelen. Naar het Engelsch van Thomas Moore, door K. Sijbrandi. Met Platen. Te Groningen, bij W. van Boekeren. 1835. In 12mo. VI, 159 bl. f 1-80.Drie Dichters, waarvan twee zeker zonder iets van elkander te weten, bepaalden zich tot nagenoeg hetzelfde onderwerp. Thomas moore, gunstig bekend door meerdere fraaije dichtstukken, behandelde een onderwerp, in het zesde hoofd- | |
[pagina 613]
| |
stuk van Genesis voorkomendeGa naar voetnoot(*). Het werd door hem tot eene episode van een uitgebreider werk bestemd. Hiermede bezig, werd hij ontwaar, dat de aandacht van zijnen vriend Lord byron zich ook daarbij bepaald had. Hij wilde niet gaarne als mededinger van, en vooral niet na, byron optreden; dit deed hem van zijn eerste voornemen afzien. Om echter niet te vergeefs gearbeid te hebben, besloot hij tot eene afzonderlijke en bespoedigde uitgaaf van zijn dichtstuk, hetwelk hij den naam gaf: the Loves of the Angels. - Het dichtstuk, hetwelk Lord byron heeft medegedeeld, draagt den naam van Heaven and Earth. A mistery. - Hetgeen wij van bilderdijk, echter slechts ten deele, ontvangen hebben, is zijne bekende Voorwereld. Elk dezer Dichters heeft zijne taak naar de hem eigene wijze behandeld. De mededeeling van den inhoud van elk dichtstuk, de wijze van bewerking en eene onderlinge vergelijking zoude geene gemakkelijke taak zijn, maar gewis velen niet ongevallig wezen. Krachtig is de trant van bilderdijk, en vol van veelvuldige schoonheden; stout is de gang van byron's denkbeelden, met verrassende wendingen; zacht en liefelijk, ofschoon niet minder treffende, zijn de meer kalme schilderingen van moore. Het doel van dezen Dichter met de bewerking van zijn gedicht was zuiver zedelijk, zoo als hij dit zelf in zijn Voorberigt mededeelt. Hij wilde den val der ziel van hare oorspronkelijke zuiverheid op eene treffende wijze schilderen, en dit doel is hem uitnemend wel gelukt. In drie afdeelingen of verhalen wordt dit onderwerp behandeld. Elk dezer verhalen wordt aan eenen Engel toegeschreven. Na eene korte inleiding, door welke men als op het tooneel der geschiedenis verplaatst wordt, hoort men elken Engel zijne lotgevallen aan zijne gevallene Medeëngelen verhalen. De eerste dezer Geesten werd met eenen last naar de aarde vereerd; hij zag daar een der schoonste vrouwelijke wezens, werd door haar betooverd, en vergat om haar schoon het doel zijner zending. Hij kon evenwel niet toeven op eene plaats, die de zijne niet was, zoo lang hij zich zijner waardigheid niet onwaardig gedragen had. Tusschenbeiden ontwaakte het gevoel zijner verpligting, om telkens weder in | |
[pagina 614]
| |
te sluimeren. Eindelijk scheen hij hetzelve gehoor te zullen geven, en was gereed het woord uit te spreken, waarmede hij zich van de aarde verheffen zoude. Lea (dit was de naam der schoone) wenscht het insgelijks te weten; hij zegt het haar; zacht herhaalt zij het driemalen, en verheft zich op Engelenwieken naar de star, hare aanstaande woning; terwijl de Engel, als verlamd aan zijne vleugels, zich niet meer boven het stof der aarde verheffen kan. Dus spreekt hij tot zijne lotgenooten: 'k Was als met ketens vastgesmeed
Aan de aarde, en vruchtloos was mijn pogen,
Om op te stijgen naar den hoogen.
Mijn vleugels hingen slap ter neer;
En nooit verheffen zij zich weer,
Naar 't strafbevel van d' Opperheer.
Niets bleef hem over, dan de verbeelding, dat lea soms een' blik vol mededoogen wierp ‘op zijn wanhopig, vruchtloos pogen.’ Terwijl deze Engel met schaamte het hoofd ter aarde boog, begon de tweede Engel, rubi genaamd, zijn verhaal. Hij, eens der Englen roem,
Maar die, te trotsch van geest,
Naar dwaze kennis had gestreefd.
Niet tevreden met de zigtbare schepping te hebben mogen doorgronden, wilde hij ook het vrouwelijk hart peilen, en nog wel een hart, vervuld van Een zucht naar kennis, sterk en groot,
Als nooit een vrouwenhart besloot,
Sints Eva .......
Wat wonder, dat de trotsche Engel de straf eener vermetelheid, te groot om uit te spreken, met wisse schreden te gemoet snelde? Het hart van lili, waarin de zucht naar kennis reeds zoo sterk en groot was, streefde nog onvermoeid naar meerdere; de Engel zelf had daarenboven die zucht tot drift ontgloeid! Zij verlangt, zij begeert den Engel in al den glans en luister voor haar te zien, waarin hij slechts te midden der Cherubs kon verschijnen, ‘wijl mijn krans’ (dus getuigt de Engel van zichzelven) | |
[pagina 615]
| |
Van stralen, veel te schoon voor de aard,
In gindsche sterren werd bewaard.
Ik had van al mijn Englenpracht
Op aard slechts zooveel meegebragt,
Als voegde ......
Hij zocht haar op andere wijze te bevredigen. Hij stortte aan hare voeten uit alwat Natuur schoons en kostbaars had, den rijken diamant, de parel uit de schulp gehaald, want Het pronksieraad vergat zij niet,
Dat schoonheid hooger luister biedt,
En door zijn tooi aan dien magneet
Een nieuwe kracht te geven weet.
't Mogt alles niet baten; lili's weetlust kende, even als hare wenschen, geene grenzen. Wat ik, eens een der hemellingen,
Haar toonen kon, ik toonde 't haar.
Zij bidt toch den Engel: ‘Laat dan slechts eens uw vleugels pralen
Met al hun glans! Gewis, hun gloed
Doordringt mijn sterflijk deel en doet
Ook mij van Englenluister stralen!’
Zoo sprak de maagd op vasten toon,
Als waar ze aan weigring ongewoon,
Bij mensch of Engel. - - -
De Engel bezwijkt voor de kracht der begeerte van eene der dochteren Eva's. Hij verschijnt voor lili in den hoogsten glans des Cherubs. Zij valt in zijne armen, maar wordt door 't brandend vuur tot asch verteerd. Eer zij sterft, drukt zij hem, Met lippen reeds verschroeid,
Een kus op 't hoofd, die eeuwig gloeit!
Bij het eindigen van dit verhaal, onder wanhoops felste wroegingen geuit, waren de Engelen, met dezen diep ge- | |
[pagina 616]
| |
vallen Medeëngel begaan, nedergeknield, en rees uit hunne diep geroerde ziel een innig, stil gebed omhoog. Nog knielden zij, toen teer en zacht
Een zoete toon vernomen wierd.
Het waren de toonen, welke nama, de geliefde van den derden Engel, aan hare luit ontlokte. Zij vergezelden de bede, die uit het hart van hare lippen tot den Opperheer opgezonden werd. Toen zij geëeindigd had en der Engelen opgewekt gevoel tot meerdere kalmte was teruggekeerd, begon de derde der Engelen zijn verhaal. Ook deze, hoe hoog in aanzien verheven, behoorende tot de orde der genen, Op wier banier, in gloeijend schrift,
De Liefde Gods is ingegrift,
vergat dezen hemelschen rang voor der vrouwe schoon. Ach, ook het reinste zielsgevoel
Stelt aan gevaar en val ten doel.
Zaraph, dus wordt deze Engel genoemd, verliet den kring der hemellingen, om te luisteren naar de gave der toonkunst, waarin nama uitmuntte. Ofschoon hare luit voor liefde en godsvrucht gestemd was, mogt echter zaraph zich door haar van zijne verhevener roeping niet laten aftrekken. Hij, de reeds onsterfelijke, kon niet meer zonder gevaar in den kring der stofbewoners verkeeren, al ware het ook om in derzelver hooger gestemde gevoelens te deelen. Zaraph, verlokt door aardsch en vrouwelijk schoon, verviel van den eerrang bij des Eeuwigen troon; maar hij viel niet als zijne medebroederen. Hij had zijnen Heer vergeten; maar in zijn verzuim had hij zichzelven niet zoo zeer verzaakt, dat hij met den eersten Engel moest zeggen: 'k Vergat mijn afkomst, dacht niet meer
Om hemelvreugd, zonk dieper neêr -
noch gevoelde hij de wanhoop van hem, die bij zijnen val zich nog verwijten moest: | |
[pagina 617]
| |
Ik heb haar trots ten val geleid.
Zaraph moet door eene ballingschap zijn verzuim boeten; maar nama blijft hem als gezellinne bij. Zij moeten op aarde ronddwalen als Pelgrims, die niet voor altijd van de hemelsche woning verstoken zullen blijven. Moeten zij soms uit den kelk der beproeving drinken, steeds blijft hun de parel der Hoop van den bodem tegenblinken. Ook voor hen staat geschreven: Hij is een Vader eindloos goed!
Wij hebben ons niet kunnen weêrhouden, den inhoud van dit bevallig dichtstuk eenigzins uitvoerig op te geven, waarin wij deels het oorspronkelijke zijn gevolgd, deels het een en ander met de woorden des bekwamen Overbrengers hebben medegedeeld. Men mag, daar de Dichter zelf, in zijne Voorrede, zoo bescheiden erkent het oorspronkelijke niet geëvenaard te hebben, niet gestreng oordeelen over zijnen toch altijd zeer verdienstelijken arbeid. Hij zegt verder, zich hier en daar vele vrijheden veroorloofd te hebben, waardoor zijn arbeid meer vrije vertaling is geworden dan slaafsche navolging. Of dit echter niet altijd eenigzins gevaarlijk zij bij eenen Dichter, van wien sijbrandi zegt: ‘Levendige, ik zou bijna zeggen, Oostersche verbeelding, rijkdom van innig gevoel en teederheid en gloed van uitdrukking zijn de kenmerken, waardoor zijne beste gedichten zich heerlijk onderscheiden.’ De Heer sijbrandi heeft zeker veel gedaan, om het zoetvloeijende der poëzij van moore niet verloren te doen gaan, en heeft gemeend, daartoe dezelfde voetmaat te moeten volgen, die de Engelsche Dichter heeft gekozen. Of echter juist daardoor zijn gedicht niet hier en daar iets stroefs heeft bekomen, hetwelk bij het bezigen van eene andere versmaat meer had kunnen vermeden worden, geven wij minzaam in bedenking. Het geheel althans heeft daardoor, naar ons gevoel, iets eentoonigs gekregen. In het overbrengen van een of ander krachtig gezegde, hoogstbezwaarlijk, wij erkennen het, altijd even kort en krachtig over te gieten, heeft wel eens, door meerdere omschrijving, iets flaauwers deszelfs plaats vervangen. Slechts één voorbeeld: | |
[pagina 618]
| |
‘Pilgrims of Love, whose way is Time,
Whose home is in Eternity!’
't Zijn pelgrims, wie een moeilijk pad
Tot aan het eind des Tijds geleidt,
Totdat hen eens, des zwervens mat,
De woning wacht der Eeuwigheid.
In het navolgende: ‘As if, even yet, through pain and ill,
Hope had not quit him - as if still
Her precious pearl, in sorrow's cup,
Unmelted at the bottom lay,
To shine again, when, all drunk up,
The bitterness should pass away.’
Als of ook nu, bij ramp en smart,
De hoop hem restte in 't lijdend hart;
Als of haar kostbre parel, thans
In rampspoeds kelk ter neer gezonken,
Weer schittren zou met nieuwen glans,
Was eens die beker leeggedronken.
is het fraaije beeld, unmelted (the pearl) at the bottem lay, verloren gegaan. Wij halen deze voorbeelden niet aan, om den Vertaler hard te vallen; dit zij verre! Zoo iemand sedert lang van het moeijelijke der overbrenging vooral van kernachtige Engelsche verzen overtuigd was, wij rangschikken ons bij de genen, die steeds met ons van dit gevoelen geweest zijn. Het ontbreekt niet aan voortreffelijke en tevens zoetvloeijende regels, b.v.: Doch ziet gij immer hier of daar
Een teeder minnend jeugdig paar,
Welks schoonheid, boven 't aardsch verheven,
Der Englen schoon op zijde streeft;
Dat enkel vleuglen noodig heeft
Om 's hemels woning in te zweven,
Welks minzaamheid uw liefde wekt
En aller oogen tot zich trekt,
Schoon enz.
| |
[pagina 619]
| |
en het slot des gedichts: O, treft gij ooit op 's levens baan
Een zoo volkomen tweetal aan,
Bedenkt dan: slechts één enkel paar
Is zoo vereenigd met elkaar;
En als uw mond hen zeegnend groet
Op reis door 's levens rampwoestijn,
Zoo zegt met diep geroerd gemoed:
't Moet zaraph met zijn nama zijn!
Welligt had de Heer sijbrandi, naar sommiger oordeel, nog beter gedaan, ons eene fraaije vertaling in ongebonden stijl, in den smaak der Nachtgedachten van young door wijlen den zoo verdienstelijken lublink de Jonge, te schenken. Maar, wie eenmaal zich der Dichtkunst met een gelukkig gevolg heeft gewijd, hem valt het moeijelijk, hare reijen te verlaten, en vrijwillig uit hoogere spheer af te dalen. De Heer sijbrandi heeft het, ook onzes inziens te regt, beter geoordeeld, dit gedicht den titel te geven de Val der Engelen, dan het oorspronkelijke the Loves of the Angels te vertolken. Hij ontvange onzen zoo wel, als den dank des Publieks, voor zijne over 't geheel gelukkig geslaagde, schoon inderdaad uiterst moeijelijke onderneming! |
|