leerzaam en kernachtig; het bewijst de hooge mate van kennis en de verlichte godsvrucht van den Schrijver. Het is waar, dat westerbaen, even als huygens en zelfs cats, somwijlen plat en gemeen is; dat hij zich dikwijls met weinige kieschheid uitdrukt, en verzen schrijft, waarvoor tegenwoordig een ieder zich wachten zou, b.v. bl. 3 vs. 3 van onderen tot bl. 13 vs. 6 van boven, waar men zeer veel vindt, dat zich tegenwoordig moeijelijk laat voorlezen. Zoo is het ook met bl. 38 vs. 2 v.o. tot bl. 44 vs. 13 v.o.; bl. 81 vs. 10 v.o. tot bl. 83 vs. 2 v.b.; bl. 96-100 en elders. Doch daarentegen, hoe levendig en sierlijk zijn vele beschrijvingen! Hoe dichterlijk is vaak het meest prozaïsche uitgedrukt, b.v. bl. 107 het bereiden van sommige geregten! Hoe naïf is veelal de wijze van vertellen; en hoe verstandig, hoe edel denkt en spreekt westerbaen over de kerkgeschillen, bl. 150-153! O! mogten te dien opzigte de gevoelens van eenen westerbaen meer worden gevolgd, en mogten alle ijveraars van den tegenwoordigen tijd bij dien ouden Dichter ter schole gaan, om gematigdheid te leeren! Wij besluiten onze aankondiging met het afschrijven der volgende dichtregelen, bl. 152:
Verdacht is my 't Besluyt der Synodale mannen,
Daer ick Eenzydigheyt de Vierschaer heb sien spannen,
En daer men het Canon nae sijn believen giet,
Nae dat men sijn party, met macht, daer buyten stiet:
Daer 't vonnis werd geveld van die sich, van te vooren,
Als vyand lieten sien, en van de preek-stoel hooren.
Het zy te Constantz dan, te Trenten, en te Dort,
Het gelt by my niet veel, dat so gewesen wordt.