tend heeft de Hoogeerw. Schrijver daarin het karakter onzer Natie ontwikkeld uit den geest, die in hare gedenkpenningen gedurende den Spaanschen oorlog doorstraalt. Het is vertrouwen op God, erkentenis van de menigvuldige blijken van redding en hulp, die Hij haar, ook in de hagchelijkste oogenblikken, zoo menigmaal deed ondervinden, hoop op redding in nieuwe gevaren, en bede om hulp, wanneer alles verloren scheen. Dit kinderlijke, hartelijke toevlugtnemen tot Hem, wiens hand de Republiek zoo blijkbaar gesticht en tegen eenen overmagtigen vijand beschermd had, wordt in een aantal voorbeelden van geslagene gedenkpenningen en noodmunten aangetoond. Het verwondert ons slechts, dat de Hoogleeraar geen enkel voorbeeld uit den bangen tijd tusschen 1672 en 1674 heeft aangehaald. Hooren wij zijn voortreffelijk slot: ‘Onze Vaderen, getrouw aan deze grondbeginselen, zijn henengegaan, zoo wij hopen, naar eene betere Maatschappij. Zij, hunne kinderen, hunne kindskinderen, in meer dan één geslacht, bestaan niet meer. Het land onzer woning is hier
uitgebreid, dáár ingekort. Hunne stichtingen zijn door andere vervangen. De staatsvorm ligt verbroken, welken zij verkozen, en eene nieuwe is, na vele lotwisselingen, in deszelfs plaats gesteld. De betrekkingen op naburige Staten zijn veranderd. Maar god is dezelfde. De Waarheid is onveranderlijk. De Godsdienst is een onwrikbaar steunsel van elken Staat. De Deugd houdt eeuwig hare waardij. Het Woord des Heeren blijft in eeuwigheid. En wij, wat dan ook, in vrede of oorlog, de wil des Allerhoogsten over ons zij, zullen, bij getrouwheid aan de Godsdienstigheid onzer Voorvaderen, ondervinden, dat zij de belofte van het tegenwoordige en van het toekomende leven heeft.’ Daarop volgen Geschied- en penningkundige aanmerkingen, naar aanleiding van eenige hier te lande gevondene munten, door s.h. van der noordaa, te Dordrecht. Hier vinden wij alléén eene wat uitvoerige beschrijving van een gouden muntje, in 1826 nabij Arkel gevonden, zijnde het borstbeeld van eenen Frankischen Koning uit den eersten stam, en het omschrift Masilia civitas (Marseille). Hierover wordt zeer veel gezegd; zoo als, hoe de Frankische Koningen aan het muntregt kwamen, hoe er te Marseille, in plaats der gewone muntplaats Arles, geld kon geslagen worden enz., hetgeen wij hier moeten voorbijgaan. Wij hebben daarin eene schran-