van het Evangelie verdraait of loochent; terwijl een ouder Leeraar een voorbeeld is van wijsheid en Christenzin. Zie bladz. 14, 40, 51, 91. Is daarvan geen misbruik te duchten? Is het dit niet van bladz. 84, waar het met zoo vele woorden heet: ‘Vele nieuwerwetsche predikers leeren niets anders: men bepaalt de menschen niet meer bij de erkentenis van eigen grenzenloos verderf; men zegt hun niet meer, dat zij in hunnen natuurlijken toestand bij geene mogelijkheid kunnen zalig worden; dat bij hen eene verandering, van den grond af, behoort plaats te grijpen. Men spot met de woorden bekeering en wedergeboorte, houdt ze voor woorden, die in den grond niets te kennen geven, die dus in het geheel niet te pas komen. In plaatse hiervan, maakt men het zalig worden zoo gemakkelijk, als dat maar wezen kan; spreekt steeds op hoogen toon van de deugd,’ enz. Is dit, toen stilling het schreef, van Duitschland waar geweest, hetgeen wij gaarne gelooven; het is meer dan waarschijnlijk schadelijk, en op het zachtste onnoodig, dit nu nog te vertalen.
Het oordeel over de menschen is hier nog al gestreng; doorduiveld te zijn met grimmigen haat tegen christus ergerlijk (bladz. 124). Bladz. 89 heet het:
‘De graauwe Man. Ik ben dat met u eens, menig een doet eene weldaad, om - mag ik zoo zeggen - den lieven God om te koopen, dat Hij hem naderhand eene lieve zonde vergeven mag. Denkelijk hebt gij ook wel opgemerkt, dat men, voor het tegenwoordige, van vrijwillige giften en zoogenoemde edele daden veel meer hoort, dan in vorige tijden.
Stilling. Zoude ik niet! maar dat vind ik gedeeltelijk ook daarin, omdat men begrepen heeft, zulke edele daden, in de nieuwspapieren en andere vlugschriften, te plaatsen, en alzoo meer bekend te maken. Men doet dan nu ook - en dat was te voren heel anders - geene weldaad, of de wereld hoort daarvan. [?] Ik heb echter zorge (vreeze),