van Mozes geschiedboeken, het verhaal van datgene doen voorafgaan, wat er sedert de eerste (?) schepping der wereld tot op den tijd van Abraham merkwaardigst is voorgevallen. Dit heb ik bij wijze van inleiding behandeld.’ Om nu niet te zeggen, dat de latere naam van Joden voor de vroegere tijden der Israëliten niet past; hunne Geschiedenis neemt immers, naauwkeurig gesproken, eenen aanvang, toen zij werkelijk als afstammelingen van jakob's twaalf zonen, als één geheel, als een Volk bestonden: maar nog onnaauwkeuriger, ja ongerijmder is het, te zeggen, gelijk op den titel staat: Geschiedenis van het Joodsche Volk, van de schepping der Wereld, enz. want toen bestond er immers nog geen Joodsch Volk. - ‘Van het tijdstip van Abraham te beginnen,’ zoo gaat de jongeling voort, ‘zal ik de Geschiedenis in tijdvakken verdeelen, opdat mijne jeugdige lezers van poos tot poos (?) geschikte rustpunten mogen vinden.’ Dit laatste is er, ja, eene nuttigheid van, wanneer de tijdvakken juist aangewezen zijn; maar hangt het eerste van de willekeur des Schrijvers af? Rec. meende, dat de Geschiedenis zelve wèl gekend en bestudeerd moest worden, om te zien, welke tijdvakken zij in zichzelve door zekere onderscheidende kenmerken aanwijst, en dat deze alleen ook de beste rustpunten kunnen geven.
‘Zoo dit mijn eerste werk,’ zegt de jongeling eindelijk, ‘een niet ongunstig onthaal bij mijne landgenooten vindt, (zal ik) hetzelve door een tweede over het geographische en archeologische der Joodsche Geschiedenis laten volgen’; maar hiertoe wil hij zich eerst ‘de uitsluitsels (meent hij ook uitkomsten, resultaten?) der belangrijke nasporingen van verscheidene nieuwere Geleerden, vooral in Duitschland, eigen maken.’ Naar hetgene, dat hij nu geleverd heeft, zal er wel geen gevaar bij het wachten zijn, en eigen eenvoudig en bedaard onderzoek en nadenken, gepaard met zoo voortreffelijke hulpmiddelen, als ons Vaderland oplevert, ter vermeerdering zijner kennis en opklaring zij-