Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1836
(1836)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 497]
| |
Boekbeschouwing.Proeve eener Zielsbeschrijving van Jezus, door E.G. Winkler, Predikant te Pedelwitz bij Pegau. Uit het Hoogduitsch. Te Amsterdam, bij Schalekamp en van de Grampel. 1835. In gr. 8vo. XXIV en 291 bl. f 3-:De Schrijver van dit werkje is aan onze landgenooten reeds bekend door eene, vóór verscheidene jaren vertaalde, Proeve over jezus' geschiktheid als Leeraar, en over zijne leerwijze; een zeer lezenswaardig geschrift, dat vele fraaije opmerkingen en belangrijke oogpunten bevat, en welks vervaardiging den Schrijver aanleiding gaf tot zielkundige opmerkingen aangaande jezus. Hieruit ontwikkelde zich een denkbeeld, waaraan het geschrift: Versuch einer Psychographie jesu, van hetwelk wij thans eene vertaling aankondigen, zijnen oorsprong verschuldigd is. Zielsbeschrijving van jezus! een belangrijk, maar tevens een moeijelijk onderwerp. Het is bekend, dat niemeijer wel voornemens was, zijne Bijbelsche Karakterkunde met die van jezus in een afzonderlijk boekdeel te besluiten; maar dit gedeelte van 's mans arbeid is nooit verschenen, en het schijnt, dat de Schrijver - en wie was, zoo wel om dit te doen, als om het moeijelijke te beoordeelen, beter bevoegd, dan hij? - dien arbeid als te zwaar beschouwd hebbe. De moeijelijkheid dezer taak is dan ook ten allen tijde erkend geworden. Een Schrijver, bij wien de Proeve eener schets van jezus' karakter slechts een Hoofdstuk, maar dan ook een vrij uitgebreid Hoofdstuk, van een grooter werk uitmaaktGa naar voetnoot(*), begon met te zeggen: ‘De eerste | |
[pagina 498]
| |
denkbeelden en gewaarwordingen zijner jeugd, de ontkieming zijner geestvermogens en bewustheid zijner bestemming, de wasdom van het licht en leven in Hem, tot dat Hij de volkomenheid, die Hij zich voorstelde, bereikt had, en hetgene in die heilige nachten, die Hij, afgescheiden zelfs van zijne vertrouwdste vrienden, op eenzame bergen in hartsverheffing tot den eeuwigen Vader doorwaakte, in zijne ziel omging - is ons verborgen, en naauwelijks kunnen wij er, door waarschijnlijke gissingen, iets van ontdekken. De weinige sporen echter, die wij daarvan hebben, zijn voldoende, om ons te overtuigen, dat men ook van zijn aardsche leven zeggen mag: hetgeen Hij leefde, dat leefde Hij Gode.’ Trouwens, die geheel éénige vereeniging van het Goddelijke met het menschelijke; die volmaakte zamensmelting van het ideaal aller volkomenheden tot één harmonisch geheel; die opleiding, in eenen voor gewone menschen even onbereikbaren als onbevatbaren verborgen' omgang met God; die blik over het menschelijke leven heen in dat der eeuwigheid; die onbesesbare eenheid met God, niet enkel in bedoeling, maar ook in wezen; die werkkring op Goddelijken last, tevens eene vrijwillig opgenomene taak, waarbij zich het leven van niemand laat vergelijken; met één woord, de geheel eenige persoon van jezus, die geheel op zichzelf staat en met niemand kan worden vergeleken, wat het geheel aangaat, (want vergelijking in enkele opzigten doet hier niets af) dit alles is van dien aard, dat men mag wanhopen aan het verkrijgen van eene voldoende ziels- en karakterbeschrijving (want winkler doet verkeerd met het eene van het andere te willen scheiden) van jezus. Ons kennen houdt op, waar ons vergelijken eindigt, en men mag hier het zeggen wel toepassen: pour dire qui est Dieu, il faut être Dieu même. Rec. weet wel, dat de Hoogleeraar muntingheGa naar voetnoot(*) zegt, ‘dat wij jezus hier geheel en alleen | |
[pagina 499]
| |
als mensch moeten beschouwen, zonder nog in aanmerking te nemen dat bovenmenschelijke en waarlijk Goddelijke, hetwelk met zijne menschelijke natuur vereenigd was’; maar zeker is het toch, dat niemand eene ziels- en karakterbeschrijving van jezus, als mensch alleen beschouwd, voor eene van (men vergunne ons dit woord) den geheelen jezus zal kunnen houden. Maar ofschoon er nu geene voldoende beschrijving van den geest en het karakter onzes Heeren bestaat, en naar onze denkbeelden ook niet bestaan kanGa naar voetnoot(*), zoo neemt dit echter niet weg, dat hiertoe vele bouwstoffen en opmerkingen geleverd zijn, en nog altijd geleverd kunnen worden. Niet te veel zegt de straks aangehaalde muller van den arbeid, door den zaligen hess aan het leven, de leer en de daden van jezus besteedGa naar voetnoot(†): ‘Een algemeen geacht Schrijver, die de geschiedenis van jezus tot de studie zijns levens maakte, heeft, hetgene hier slechts onvolledig, over dit onuitputtelijk onderwerp, gezegd is, uitvoerig, met eene in onze dagen ongewone gegrondheid, en in den hem eigenen aangenaam onderwijzenden trant, zoo gelukkig behandeld, dat dit werk, als een der besten, welke hierover het licht zagen, kan aangeprezen worden.’ Beschouwen wij nu (want het wordt tijd, iets van de onderhavige Proeve te zeggen) het geschrift van winkler als eene volledige zielsbeschrijving van jezus, dan kunnen wij wel a priori besluiten tot hare onvolledigheid; maar als proeve, als bouwstoffen, als geregelde opmerkingen vonden wij in dezelve, toen wij haar in het oorspronkelijke lazen, zeer veel goeds en schoons, zoo dat Rec. er vóór weinige jaren wel eens | |
[pagina 500]
| |
aan gedacht heeft, dit werkje, behoudens eenige aanmerkingen, te vertalen; hetgeen echter door eene menigte bezigheden en beletselen, en niet het minst door bedenkingen tegen sommige gedeelten van het geschrift zelf, bij een voornemen gebleven is. Deze bedenkingen zullen wij hier evenwel niet ontvouwen; ten deele, omdat het wel van zelf spreekt, dat ieder zijne eigene wijze van beschouwen heeft, en evenmin, als het van eenen Recensent kan verwacht worden, dat hij in alles met zijnen Schrijver instemme, evenmin kan de eerste ook van den laatsten vorderen, dat hij overal eenstemmig denke met den beoordeelaar van zijn geschrift; hanc veniam damus petimusque vicissim; maar ten deele ook en vooral onthouden wij ons hiervan, omdat onze aanmerkingen inzonderheid die plaatsen zouden moeten betreffen, waar de Schrijver het Goddelijke in onzen Heer wat al te veel uit het oog verliest, en zelfs op eene eenigzins losse wijze over het zoogenoemde positive des Christendoms spreekt, doch hetwelk bij het aankondigen der vertaling geheel niet noodig is, vermits de kundige en echt liberale Vertaler hieromtrent zijnen Auteur, waar het pas geeft, uitstekend heeft teregt gewezen, waarvan de aanteekeningen b.v. bl. 93, 126, 150, 166, 196 en 251, om geene meerdere te noemen, kunnen getuigen, gelijk hij ook behartigenswaardige bijzonderheden, zoo als bladz. 194, meldt, welke doen zien, dat dit boek eenen zeer bekwamen Vertaler gevonden heeft; weshalve wij hem met dit zijn werk, den Schrijver met de bevallige gedaante (uiten inwendig), onder welke zijn werk bij onze landgenooten wordt ingeleid, en ons godsdienstig publiek met deze aanwinst in deszelfs letterkunde van harte gelukwenschen. Wij zeiden zoo even, dat winkler wel eens het Goddelijke in jezus te veel uit het oog verliest; hiertoe brengen wij zijne gedurige uitdrukking: wijze van Nazareth, wijze uit Galilea en derg., welke wij daarom ook door den Overzetter liever hadden zien wegge- | |
[pagina 501]
| |
laten. De vergelijking met mannen der ongewijde oudheid, als zeno, socrates en anderen, behoort hiertoe mede, en is, naar ons inzien, ongepast. Jezus verklaarde zelf, dat zijne leer niet de zijne was, maar des Vaders, die Hem gezonden had; en wanneer men derhalve b.v. zeno met jezus als Zedeleeraar wil vergelijken, doet men aan beiden onregt. Rec. moet echter erkennen, dat deze vergelijkingen met de oeconomie (om zoo te spreken) van het werk te naauw zijn verbonden, dan dat een Vertaler ze kon weglaten; en deze was eene der bedenkingen, die ons van de vertaling terughielden. Dat ancillon b.v., in zijne, door scharp vertaalde, Prijsverhandeling over de voortreffelijkheid der gewijde boven de ongewijde Schriften, (bl. 42-83) mozes met columbus vergeleek, is geheel iets anders. De persoon van jezus duldt zoo iets niet. Zeer veel van het hier geleverde kan men bij hess vinden, met name in de Verhandelingen over de wijze van verhalen der Evangelisten, voor het IIde Deel der Levensgeschiedenis van jezus; over de Joodsche staatsgesteldheid van dien tijd, met opzigt tot de geschiedenis van onzen Heer, in Leer, Daden en Lotgevallen van onzen Heer, (nieuwe vertaling) D. I. bl. 1, en schets der Joodsche vooroordeelen, ald. D. II. bl. 1; over het achtgeven van jezus op tijden enz., ald. D. I. bl. 83; over den geest van jezus' leer, ald. bl. 111; over de vorming van zijn karakter, ald. D. II. bl. 101; over den leerzamen omgang van jezus, en meerdere; doch winkler's Proeve heeft toch veel nieuws, en ook waarlijk veel goeds. Wij moeten ons, om niet al te wijdloopig te worden, thans vergenoegen met den inhoud des werks op te geven. In eene Inleiding handelt hij over de wijze, op welke de Evangelisten het leven van jezus verhalen; over de godsdienstige en zedelijke gesteldheid van de Joden ten tijde van jezus, en over zijne vorming als Leer- | |
[pagina 502]
| |
aar. Daarna tot het werk zelf komende, zegt hij, bl. 38: ‘Onze schets van jezus' Geest (zielsbeschrijving) splitst zich in twee deelen. In het eerste deel zullen wij zijne geestvermogens beschouwen, zoo als deze zich uit de berigten der Evangelisten laten opmaken. In het tweede deel bepalen wij ons alleen bij datgene, wat jezus deed, om zijn werk, als Heiland der wereld, met diepe wijsheid voor te bereiden, en met onwrikbaren moed te grondvesten en uit te voeren. Ik noem dit laatste zedebeschrijving.’ (Een ongepaste naam.) In het eerste deel behandelt hij alzoo: A, de lagere geestvermogens, en wel het geheugen en herinneringsvermogen, benevens de verbeeldingskracht van jezus; B, de hoogere geestvermogens van onzen Heer, t.w. het oordeel, de diepzinnigheid, de scherpzinnigheid, het vernuft van jezus, zijne opmerkzaamheid van geest, zijne natuur- en menschenkennis, zijne rede, zijn gevoel- en zijn begeervermogen. De opschriften der afdeelingen van het tweede deel zijn deze: Wijsheid van jezus in de uitvoering van zijn ontwerp (in allen deele verre beneden het bekende geschrift van reinhard: Plan van den Stichter des Christendoms); de Jongeren van jezus; schouwplaats van jezus' leer, en van zijne daden; wijsheid, waarmede jezus zijne Jongeren tot Apostelen vormde; wijsheid, waarmede jezus op het volk werkte; grootheid van ziel, waarmede jezus zijn werk volbragt; besluit. Taal en stijl verdienen lof; de vertaling is uitmuntend, de correctie goed. Philosofen, bl. 67, moet Philosophen of, wil men, Filozofen zijn, en bl. 26 not. staat Matth. II:10, moet zijn Mal. II:10. |
|