De geschiedkundige Portretten, ontleend uit een geschiedkundig werk van Prof. wachsmuth, (derhalve vertaald) zijn fiksch geteekend. De wijsgeerige beschouwing, de kernachtige stijl plaatsen ze echter wat hoog voor het gewone gezigtpunt. Zij kunnen welligt de zucht naar meer geschiedkundige kennis opwekken, en het ware, onzes inziens, gelukkig, wanneer daardoor afbreuk werd gedaan aan het gretig lezen der zoogenoemde geschiedkundige Romans. Indien deze ook voor de zedelijkheid minder gevaarlijk zijn, zij werken nadeelig op de vorming van jongelieden; want de Roman van dien aard veroorlooft zich te dikwijls verplaatsing van personen en verzetting van tijd, (anders zoude hij ook geen Roman (verdichtsel) blijven) waardoor jongelieden op het laatst niet meer weten te onderscheiden, wat verzinsel, wat waarheid is.
Het Vertoog over de Taalzuivering is naar den tegenwoordigen tijd ingerigt. Na verloop van eene eeuw is het nog ongeveer gesteld als ten tijde van onzen niet genoeg gewaardeerden Spectator. Die lust heeft, dit ten onregte nagenoeg vergeten boek nog eens in te zien, kan uit Vertoog No. 5 van den 17 Sept. 1731 ontwaren, hoe het toen reeds gesteld was. Mogt ten regel gelden, dat, terwijl het gebruik van uitheemsche woorden somwijlen onvermijdelijk is, men deze evenwel nimmer buiten noodzakelijkheid bezigen moet!
Met genoegen zal men de Pleitrede voor de Barmhartigheid lezen. Voor de barmhartigen kan zij evenwel als overtollig beschouwd worden. Of zij veel zal vermogen op Eigenbelang, Gierigheid en Weelde?... De Pleitbezorger heeft wèl gesproken en verdedigd. Waar echter een der drie genoemde vijanden in het spel is, vreezen wij, of het niet voor doove ooren zal geschied zijn.
Met ruim zoo veel genoegen zal men van dezelfde hand lezen Albano's Boom, uit het Dagboek van eenen Menschenvriend. De zich noemende Albano beschrijft, hoe het hem, den man, te moede was, toen hij na een aantal jaren de plaats wederzag, waar hij genoegelijke jaren zijner jeugd gesleten had; veel was er sedert omgegaan! Over Albano's vroege jeugd schijnt een helder zonlicht gestraald te hebben; onder menige storm- en onweêrsbui schijnt hij tot man gerijpt. Wel was het u, goede Albano, zonderling, onbeschrijfelijk weemoedig, maar toch aangenaam te moede, (bl. 50) toen gij