immers niet uitgesloten?) ten volle verdienen. De bewerking komt Rec. over het algemeen zeer doelmatig voor, inzonderheid doordien de Vertaler door eene vrije vertaling haar voor de Nederlandsche jeugd des te geschikter gemaakt heeft. Rec. bezit het oorspronkelijke niet, en kan dus de meer- of mindere getrouwheid niet beoordeelen; over het algemeen komt de overbrenging hem voor, vloeijende te zijn. Het boekje is in afdeelingen gesplitst: 1. Geld. 2. Ruiling. 3. Koophandel (zeer kort; beslaat iets meer dan twee bladzijden). 4. Muntspeciën. 5. Waarde (in verscheidene gedeelten behandeld). 6. Werkloonen. 7. Rijk en arm. 8. Kapitaal. 9. Belastingen (zeer uitvoerig, denkelijk om hare groote uitgestrektheid, zoo wel in Engeland, als tegenwoordig ook in Nederland). 10. Verhuren en Huren. Het zijn eigenlijk meer losse stukken, die hier zonder bepaalde volgorde worden behandeld, dan wel eene doorgaande ontwikkeling van het denkbeeld Geld en Geldzaken. Dit werkje is derhalve voor geene geregelde beoordeeling vatbaar. In het algemeen zij dus gezegd, dat het onderhoudend geschreven is, nuttige wenken bevat, een zedelijk doel beoogt, en steeds op het goede aandringt naar de voorschriften van het Evangelie. Tot eene proeve strekke: ‘De eenige soort van armoede, die nimmer is te verhelpen, is de begeerlijkheid; want redelijke verlangens kunnen bevredigd worden, maar de begeerten der geldgierigheid zijn nimmer te voldoen. Een man, die niets bezit, kan mogelijkerwijze nog eenmaal rijk worden; maar een geldgierig man, hoe veel hij ook verkrijgen moge, zal altijd inderdaad arm zijn, omdat hij bevreesd is datgene te gebruiken wat hij heeft, en altijd angstig haakt en zwoegt naar meer. En, wat
nog erger is, zulk een man “vergadert voor zich eenen schat, die alleen op aarde is,” en “is niet rijk bij God.” Onze Heer en Zaligmaker had dus wel reden ons te vermanen, op onze hoede te zijn tegen de begeerlijkheid.’ Met deze proef zal men den Uitgeveren het welgelukken hunner pogingen gaarne toewenschen.