Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1836
(1836)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 470]
| |
lijke Historie. Naar het Hoogduitsch van C.F.G. Thon, door D. Bomhoff, hz. Te Arnhem, bij J.G. Meijer. 1835. In kl. 8vo. 588 Bl. f 4-50.
| |
[pagina 471]
| |
Wij meenen ook, dat de benaming van het moeder-konijn bij ons voedster is.Ga naar voetnoot(*) Vruchteloos zochten wij naar verschillende jagttermen en benamingen, die hier toch eigenaardig thuis hoorden, en vonden enkele, die bij onze jagers vergeefs op burgerregt aanspraak zouden maken. Misschien komen die termen vollediger voor in het Jagers-woordenboek, dat wij, met den Almanak, in ons exemplaar niet hebben gevonden, ofschoon de aankondiging van dit werk, achter No. 2 te vinden, dezelven opnoemt, als daarbij behoorende; ten zij dan, dat er nog eene andere volledige Jagersschool bij den Uitgever te bekomen is, hetgeen wij bezwaarlijk kunnen denken, hoezeer de titel, aldaar opgegeven, eenigzins verschilt met dien, welken wij aan het hoofd van dit verslag getrouw hebben afgeschreven. De geheele inrigting van het werkje is ten behoeve van Duitschland; de afmetingen in duimen zullen dus ook wel Duitsch zijn; taal en stijl dragen van dien oorsprong mede veelvuldige blijken, en op de correctie valt niet zeer te roemen. Indien men dus geen jager is, zal men het door de studie van dit boek niet worden; trouwens er is geen vak, waarvan de praktijk bezwaarlijker door de theorie duidelijk kan worden, en zouden wij schier aanraden, om bij de jagt de eerste altoos grootendeels de laatste te doen voorafgaan. Ondanks alle deze aanmerkingen, welke wij nog met andere zouden kunnen vermeerderen, is er veel goeds en bruikbaars in dit werkje, en kunnen wij de liefnebbers wel aanraden hetzelve te koopen en aan de praktijk te toetsen, waartoe het naderend jagtsaizoen geschikte gelegenheid aanbiedt. De geoefende jager zal altoos nog veel vinden, dat hij of niet, of zóó niet wist, als het hier geleerd wordt door een' man, die, als voormalig Bosch-Commissaris van den Groothertog van Saxen-Weimar Eisenach, voorzeker eene authoriteit is, welke mag geciteerd worden. Zes goed gesteendrukte tafels, met afbeeldingen van herten-, beeren-, wolfs-, vossen- en andere wildsporen, eenige jagtgereedschappen, en veelvuldige strikken, vallen, knippen en beugels, vermeerderen de bruikbaarheid van dit wat al te lijvige boekdeeltje. No. 2 kan op uitvoerigheid wel niet, veel min op zuiverheid van stijl of taal roemen, maar levert toch, wat het be- | |
[pagina 472]
| |
loost, zelfs nog wel wat meer en overtolligs, alzoo het den jager vrij onverschillig is, wie het buskruid heeft uitgevonden, of uit welke bestanddeelen en evenredigheden hetzelve is zamengesteld. Dat het werkje uit twee Schrijvers is bijeengebragt en vertaald, blijkt, behalve uit het Voorberigt, uit bl. 48 en 99, waar de verhouding van het lood tot het buskruid der lading geheel verschillend wordt opgegeven, en zouden wij de empirische behandeling, die aan het einde der laatstgenoemde bladzijde wordt aangeraden, niet alleen voor enkele, maar voor alle jagtgeweren wel de beste keuren. Het werkje geeft zeer goede wenken omtrent het schieten op snelbewegende voorwerpen, de behandeling van het jagtgeweer, de beproeving der kracht en de bewaring van het buskruid, de kenteekenen, ook voor mingeoesenden, van de deugdzaamheid dier gevaarlijke, maar voor den jager onontbeerlijke stof, en levert omtrent de geweerproppen een vertoogje, dat der overweging wel waardig is. |
|