het bloedpissen, de bot of leverworm enz. Op bl. 70 leeren wij, dat de vloeibare deelen, door welke het geheele dierlijke ligchaam gevoed wordt, uit bloed, weistof en (!) lympha bestaan; op bl. 71, dat de vulkanen versteeningen veroorzaken (hetwelk tot betoog der mogelijkheid eener generatio spontanea der wormen wordt aangevoerd). Voorts verwart de Schrijver chijl met speeksel, en spreekt over voeding, over uitwaseming (waarbij, volgens den Schrijver, zich zoutachtige, bitumineuze deelen uit de huid ontlasten) op zoodanig eene wijze, dat het duidelijk blijkt, dat hij zelf er geen regt begrip van heeft. Van dit woord bitumineus is, om het in 't voorbijgaan te zeggen, de Schrijver een groot vriend, en gebruikt hetzelve telkens, zonder, zoo het schijnt, te weten, wat het eigenlijk beteekent. - Zoo lang men ons niet overtuigd heeft, dat de physiologie eene wetenschap is, die enkel tot het menschelijk ligchaam moet beperkt worden, zoo lang zullen wij elken Veeärts alle theoretische kennis ontzeggen, die niet regt weet, hoe het inwendig maaksel en welk het nut der deelen zij.
Is daarom het boekje onnut? Wij gelooven neen! Het behelst vele goede, weldoordachte zaken, en draagt blijken van ervaring; maar het had beknopter en vooral eenvoudiger moeten wezen, zonder omhaling eener geleerdheid, die de Schrijver (zonderling genoeg!) niet schijnt te achten en echter hier en daar waant te moeten vertoonen.
Bijzonder komt ons het eerste gedeelte aangaande de aanfokking van gezond vee en de verzorging der kalveren allezins aanprijzenswaardig voor. Had de Schrijver zich daarbij bepaald, zonder eene behandeling der ziekten van het vee, welke veel te wenschen overlaat, al bevat dezelve dan ook eenig goeds, wij zouden zijn boekje onbepaald en met de meeste gerustheid hebben aanbevolen.
Een aanhangsel over het scheren der schapen, hetwelk de Schrijver meent dat eerst in Julij behoort te geschieden, dewijl het vroeger scheren deze dieren aan verkoudheid blootstelt, wordt als een toegift achter de Verhandeling gevonden.