Ten tweede, zegt de Heer beijerinck, zijn ondernemingen, als de bedoelde, te kostbaar voor een Land, dat zoo klein is als het onze; weshalve men wel genoodzaakt is, tot het werk van vreemdelingen zijne toevlugt te nemen. Deze redenering zou volkomen doorgaan, indien het hier aankwam op eene onderneming, die noodzakelijk is, of voor wetenschap en letteren nuttig en bevorderlijk kon geacht worden. Maar het geldt hier prentwerken, welker gemis door niemand gevoeld wordt, dan door de Uitgevers alleen; werken van smaak, van uitspanning en weelde, waarvan niemand in ons Land eenig voordeel heeft, dan de Uitgevers alleen. Nagenoeg allen, die op deze werken inteekenen, verstaan Engelsch of Fransch, en kunnen, zoo zij willen, zich voor minderen prijs betere afdrukken der platen zonder eenige moeite aanschaffen.
Ten derde verbeeldt zich de Heer beijerinck, dat hij door het uitgeven van deze plaatwerken zijn Vaderland werkelijk eene dienst bewijst, vermits hij menig jong kunstenaar in ons Land daardoor tot edelen naijver opwekt. Wat men toch niet al durft beweren, als men in de beoordeeling van eene zaak zich alleen door zijn belang laat besturen! Wij weten niet, of wij ons meer hebben te verwonderen over de aanmatiging, die in deze drogredenen doorstraalt, dan over den geringen dunk van de talenten onzer vaderlandsche teekenaars en graveerders.
Voorts mogen wij het lijden, dat de Uitgever triomf blaast, dat eene ruime inteekening bewezen heeft, dat het Publiek niet in onze overtuiging omtrent de waarde der bovengenoemde werken deelt. Wij voor ons zouden echter uit deze ruime inteekening niets anders opmaken, dan een vleijend compliment voor den Heer beijerinck als Boekverkooper; zij is voor ons een nieuw bewijs, dat men in dit vak zelfs het moeijelijkste vermag, als men zijn Publiek maar kent, en de regte springveren in beweging weet te zetten, om er op te werken.
Welverre dus van iets terug te nemen van hetgeen wij in ons vorig nommer over deze prachtwerken gezegd hebben, herhalen wij, dat wij dezelve beschouwen 1o. als ten eenemale overtollig, 2o. als nadeelig voor vaderlandsche kunst, 3o. als alleen voordeelig voor den Uitgever, en 4o. de ondersteuning van allen onwaardig, die het met den Nederlandschen kunst- en letterroem wél meenen.