Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1836
(1836)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHerinneringen van eene Reis naar Oost-Indiën, door Q.M.R. ver Huell, Kolonel en Kapitein ter Zee, Equipagemeester der Marine, enz. Iste Deel. Met Platen en Vignetten. Te Haarlem, bij V. Loosjes. 1835. In gr. 8vo. XXIV en 278 bl. f 4-90.De schrijver van dit werk, toen Kapitein-Luitenant, vertrok als vrijwilliger, in het laatst des jaars 1815, bij het eskader, dat toen werd uitgezonden, om onze Oostindische Koloniën van het Britsch Gouvernement over te nemen; werd spoedig na zijne aankomst te Batavia geplaatst als eerste Officier op Z.M. schip Admiraal Evertsen, en erlangde niet | |
[pagina 434]
| |
zeer lang daarna het bevel over dien bodem, na het overlijden van den Kapitein dietz, waardoor hij tevens dezen bevelhebber als Medecommissaris ter overname opvolgde, en met het onder zijn bevel staande schip een groot deel had in de demping van den opstand der Molukken in 1817. Als liefhebber der Natuurlijke Historie, had hij, gedurende zijn verblijf en togten in den Indischen Archipel, eene aanzienlijke verzameling gemaakt van wapenrustingen en kleederdragten der verschillende volksstammen, die hij bezocht; belangrijke oudheden; vele soorten van dieren op liquor; insekten, waaronder een groot aantal uitmuntende vlinders, waarvan velen bekend noch beschreven waren, en waarvan hij sommigen door alle gedaanteverwisselingen heen beschreven en afgebeeld had; verder visschen, conchiliën, zeegewassen, fraaije lavasoorten, mineraliën, de zeldzaamste vruchten met bloem en blad op liquor, enz. Doch de ongelukkige schipbreuk van de onder zijne bevelen staande Admiraal Evertsen deed dien ganschen rijkdom in den Oceaan verzinken, en tevens 's mans uitgebreid dagboek, met een groot aantal teekeningen naar de natuur opgehelderd. Een schetsboek echter van teekeningen naar de natuur bleef behouden; doch omstandigheden hebben de reeds begonnen en door H.M. de Koningin beschermde (gelijk dit werk aan Prins frederik is opgedragen) uitgave doen staken. Wij vernamen dit met leedwezen, en hopen alsnog, dat dit werk moge hervat worden, waartoe wij den geachten Schrijver alle aanmoediging toewenschen, te meer, daar, zoo als hij bl. XIII teregt opmerkt, tot nog toe zoo weinig van dien aard, deze heerlijke gewesten betreffende, het licht ziet. Met behulp van het scheepsjournaal van zijnen vriend, wijlen den Luitenant ter Zee 't hooft, getrouwen medgezel op alle zijne wandelingen en togten door onze Oostindische eilanden, en eigene behoudene aanteekeningen, stelde hij deze Herinneringen, die met nog één deel compleet zullen zijn, te zamen. Dit boek bevat niet alleen eenige bijzonderheden betrekkelijk de reis des Schrijvers naar Indië, en verslag van zijne togten, wandelingen, ontmoetingen, waarnemingen aangaande Natuurlijke Historie, zeden en gewoonten der volksstammen enz., gelijk dit in den aard der zaak ligt bij het verzamelen der bovengenoemde voorwerpen; maar het behelst tevens een allerbelangrijkst verhaal van den opstand der Molukken in het jaar 1817, met de gevechten en andere maatregelen tegen | |
[pagina 435]
| |
de muitelingen, gelijk ook van de overwinning en demping des oproers. Een verhaal dier rampspoedige gebeurtenissen kan ongetwijfeld niet anders, dan het hoogste belang inboezemen; en wij verheugen er ons te meer over, het van den Heer ver huell te ontvangen, omdat van de uitgave des dagboeks van den Majoor krieger, die ook een belangrijk deel in deze krijgsverrigtingen genomen heeft, niet gekomen is, waarop hoop was gegeven in belangrijke Fragmenten, betreffende den Indischen Archipel, door dien verdienstelijken Hoofdofficier geplaatst in het Magazijn van Prof. van kampen (Deel IV, bladz. 223 volg.), welke Fragmenten door deze Herinneringen, en omgekeerd, op eene aangename wijze bevestigd worden. Daar Rec. slechts eene zeer oppervlakkige kennis van dien opstand en oorlog uit andere berigten verkregen had, kan hij moeijelijk over de naauwkeurigheid van dit gedeelte des werks oordeelen, maar meent te meer daarop te kunnen vertrouwen, vermits de Heer ver huell goeddeels ooggetuige is, en alzoo in de beste gelegenheid om alles te boek te stellen, terwijl hij elders de berigten der ooggetuigen woordelijk volgt, zoo als bladz. 181-188 en 257-261 van de Heeren feldmann en scheidius. Over het algemeen moeten wij zeggen, dat de Schrijver, naar het ons voorkomt, nergens verzuimd heeft, zijn verhaal belangrijk te maken. Wij rekenen daartoe niet alleen, dat hij met de noodige uitvoerigheid dat gene beschrijft, waarover men hem ongaarne haastig zou zien heenstappen, gelijk b.v. het bezoek bij den Koning van Goa, bladz. 64; het bestijgen van den vulkaan Goenong Apie, bladz. 92; de nootmuskaatteelt, bladz. 114; terwijl hij oordeelkundig genoeg is, om met bijzonderheden, uit andere reisbeschrijvingen overvloedig bekend, - wij noemen alleen de doopplegtigheid bij het snijden der linie - geene bladzijden te vullen. Geene geringe verdienste achten wij het verder, dat de stijl niet alleen zeer gekuischt en zuiver is, maar zich ook op eene aangename wijze naar het onderwerp afwisselt. De krijgsverrigtingen tegen de Moluksche muitelingen worden verhaald in een' eenvoudigen historischen, de natuurtafereelen op Java en elders in een' meer schilderachtigen, trotsche gezigten, gelijk een storm op zee en het opgaan der zon op den Goenong Apie, in een' verheven' stijl. Met één woord - want, bij gebrek aan ruimte tot het geven van enkele | |
[pagina 436]
| |
stalen, moeten wij het bij deze algemeene opmerking laten - de Heer ver huell had niet noodig, in het Voorberigt zich te verontschuldigen over zijne ‘onbedrevenheid als Schrijver,’ daar het ‘gewaagd is, een werk aan de strenge oordeelvelling van een beschaafd en verlicht publiek te onderwerpen.’ Het aangehaalde gezegde van la brosse: les Marins écrivent mal, mais avec assez de candeur, is dan ook slechts voor het laatste gedeelte op onzen Kapitein toepasselijk. De platen en vignetten, door hemzelven geteekend, dienen niet enkel tot verfraaijing, maar ook tot opheldering, inzonderheid van de beschrijvingen der Indiaansche vaartuigen, Orangbaai's, Corra Corra's enz. Kortom, wij verblijden ons over dit nuttige, fraaije en keurig uitgevoerde lettergeschenk, loopende over belangrijke gewesten, waar de roem der Nederlandsche vlag is gehandhaafd en belangrijke wapenfeiten hebben plaats gehad. Bij de natuurkundige berigten dachten wij onwillekeurig aan zeker vlugtig schrijven, onlangsGa naar voetnoot(*) in het Mengelwerk onzer Letteroefeningen geplaatst, en meenden zoo bij ons zelve, dat onze Mederecensent den spijker wel op den kop kon geslagen hebben; want dat er ook wel Geleerden zijn, welke opzettelijk als natuurkenners de heerlijke gewesten van Nederlandsch Indië bezochten, en die zich nu in het mededeelen van berigten door eenen Zeeöfficier beschaamd zien. Mogt zijn voorbeeld hen verlokken tot jaloerschheid! Zeer verlangen wij naar het tweede Deel van dit werk, en herhalen onzen wensch met betrekking tot het vroeger vermelde werk van den Heer ver huell. Onzen gullen en welgemeenden lof willen wij ditmaal niet verkorten met een maar, of het vallen op kleinigheden, waar het dan toch bij zou moeten blijven, vermits wij anders niets aan te merken hadden. |
|