ten, zijne ridders en knapen te laten vechten, dreigen, vloeken en drinken, dat er iemand de haren van te berge rijzen, waarzeggers en tooverkollen hunne bezweringen te doen uitprevelen, en wat dies meer zij; - de Meesters in het vak hebben echter nog al iets meer geleverd, dat evenwel niet zoo gemakkelijk is na te volgen.
Het voor ons liggende boek, blijkens de Voorrede, door den Duitscher f.g. christen geschreven, en door onzen Landgenoot j. andriessen in het Nederduitsch overgebragt, behoort almede tot de aangeduide soort, en verplaatst ons, hoofdzakelijk, op het toen nog heidensche eiland Rugen, tijdens het, in de tweede helft der XIIde eeuw, door de Deenen en hunne bondgenooten veroverd, en op de toen gebruikelijke wijze, d.i. te vuur en te zwaard, tot het Christendom bekeerd werd. Voorts is het rijkelijk gestoffeerd met heidensche Vorsten, krijgsoversten, priesters, heksen, enz. doorgaans van vrij ondeugenden stempel, en met dolende ridders en geroofde maagden, die iederen oogenblik, als door een wonder, uit levensgevaar gered worden, tot dat alles zoo goed afloopt als men het maar eenigzins kan verlangen, daar de boosaardige en zelfs de iets betere heidensche hoofdpersonen allen, de een voor, de ander na, doorstoken worden, zich van boven neder te pletter storten, of den nek breken (sic); terwijl de Christen-ridders, edel- en jonkvrouwen, na jaren lange scheiding en veel sukkelens, ten laatste allen regt gelukkig worden, en de voornaamsten hunner, eenmaal 's jaars, en wel in de maand Augustus, onder een lekker glas wijn, deze zegepraal des Christendoms over het Heidendom gedenken; al hetwelk wij niet twijfelen, of zal aan vele lezers, met name. aan dezulken, die gewoon zijn zich uit de ordinaire Leesbibliotheken van zielespijs te voorzien, niet weinig genoegen geven, zonder hun groot nadeel toe te brengen, daar wij niet hopen, dat zij de leelijke vloeken van den Rugischen hoofdman werno, die o.a. gewoon is ‘bij den d....r en bij zijn' neus’ te zweren, zullen overnemen.
De overbrenging is doorgaans vrij goed, en men moet den Vertaler het regt laten wedervaren, dat hij, door historische en zedekundige noten, getracht heeft, de waarde des boeks, zooveel in hem was, te verhoogen.