en te land aan den Bisschop van Munster het hoofd bood, en niet minder door het ontwikkelen eener reuzenmagt op den Oceaan, dan door schrandere onderhandelingen met de Kabinetten van Europa, zich eindelijk eenen eervollen Vrede wist voor te bereiden. De Schrijver heeft dit tijdvak met veel omzigtigheld en naauwkeurigheid behandeld. Zijn hoofddoel is, blijkens de Voorrede van het eerste Deel, om de Geschiedenis van johan de witt voor te stellen in verband met de staatkundige Historie van het overige van Europa, en geenszins, om onze Nederlandsche Historie in kleine bijzonderheden uiteen te zetten. Ook in dit Deel staat dus de Diplomatie op den voorgrond; zoodat alles, wat tot de onderhandelingen van onzen van gogh, van beuningen, beverninck en anderen betrekking heeft, met uitvoerigheid is te boek gesteld, en daardoor menige minbekende bijzonderheid is aan het licht gebragt. De onsterfelijke daden der trompen, de ruiters, evertsens worden daarentegen beknopt, ja, zoo wij meenen, te beknopt voorgesteld voor de geschiedenis van jaren, die van hen dan toch derzelver grootsten luister ontleenen. De binnenlandsche gebeurtenissen, eindelijk, worden slechts aangestipt, om niet geheel voorbijgegaan te worden. Het is zoo, de Schrijver zelf heeft zich dit bestek gemaakt; maar wij vragen gerustelijk, of het werk geene aangenamer en onderhoudender lectuur zoude opgeleverd hebben, indien hetzelve op eene iets ruimer schaal ware aangevangen. Het is nu reeds zeer beknopt: want, zoo men de Bijlagen en de Aanteekeningen er afrekent, blijven er voor dit IIde Deel nog geene 160 bladzijden tekst over; en bij deze beknoptheid komt nu het schoonste en roemrijkste nog op den achtergrond, terwijl het dorste, hoe eervol en wezenlijk belangrijk op zichzelve, als de hoofdzaak vooruitkomt. Wij zeggen dit niet om iets op de werkelijke verdiensten van dit
werk af te dingen, maar alleen om den wensch te uiten, dat de Schrijver zich in het volgende Deel niet al te getrouw aan zijn ontwerp houde, en veeleer datgene, wat, vooral in dat tijdvak, Nederlands roem onsterfelijk heeft gemaakt, ook in een glansrijk daglicht doe uitkomen, ten einde dit werk niet alleen als historisch belangrijk door onze naburen geprezen worde, maar nog meer strekken moge, om de zoo vaak miskende en nooit genoeg er-